Hoger beroep loont in omvangrijke hennepzaak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Parketnummer:
Datum uitspraak: 19 februari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer xxx tegen:
XXX,
geboren te xxx op xxx,
adres: xxx.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks de periode van 29 januari 2010 tot en met 11 juni 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan xxx) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 658 (geknipte) hennepplanten en/of 2072 hennepstekjes en/of 1098 hennepplanten (in potten) en/of 54.770 kilogram gedroogde hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks de periode van 29 januari 2010 tot en met 11 juni 2010 te Amsterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft geteeld, en/of opzettelijk
aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 54.770 gram hennep in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram en/of ongeveer 1748, althans een groot aantal hennepplanten zijnde hennep vermeld in de Opiumwet, lijst II, tot en/of bij het plegen van welke misdrijven verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door het pand ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks 29 januari 2010 t/m 11 juni 2010 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit xxx heeft weggenomen elektriciteit, in eik geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan XXX, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door verbreking en/of het aanbrengen van een extra kabel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof is anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard meerdere vertrekken van de door hem en zijn vader gehuurde bedrijfsruimte ter beschikking te hebben gesteld aan derden voor het telen van hennep. Hij zou hiervoor een geldelijke vergoeding ontvangen. Van verdere betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij is niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is dit onvoldoende voor het aannemen van de voor het medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en deze derden, gericht op het telen van hennep. Dat de verdachte regelmatig en ook op de dag dat er blijkbaar geoogst werd, in het pand aanwezig was, maakt dit oordeel niet anders, omdat niet valt uit te sluiten dat zijn aanwezigheid aldaar te maken heeft gehad met zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf. De betrokkenheid van de verdachte is derhalve te kwalificeren als medeplichtigheid.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat elektriciteit illegaal is afgetapt en daarmee gestolen. Het hof zal de verdachte om die reden vrijspreken van het hem onder 2 tenlastegelegde.
Ter terechtzitting gevoerde verweren en voorwaardelijk gedaan verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het voorbereidend onderzoek en de verslaglegging daarvan onzorgvuldig zijn geweest en dat om die reden niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de vastgestelde gewichten en hoeveelheden van de aangetroffen hennep en hennepplanten. Evenmin is wettig en overtuigend bewezen dat al het aangetroffen materiaal hennep bevat, nu geen sprake is geweest van een representatieve bemonstering van het aangetroffen materiaal, aldus de raadsman.
De verweren van de raadsman behoeven geen bespreking omdat het hof de op de ruimingslijsten vermelde gewichten en hoeveelheden niet bewezen zal verklaren.
De raadsman heeft in verband met de hoeveelheid aangetroffen hennep een voorwaardelijk verzoek tot het horen van twee medewerkers van het XXX gedaan, inhoudend dat, indien het hof in het kader van de bewezenverklaring uitgaat van de hoeveelheden hennep/hennepplanten die blijkens het dossier zijn vastgesteld en op de ruimingslijsten zijn vastgelegd (dossierpagina’s 147a t/m 150), het tot heropening van het onderzoek zal overgaan en de oproeping van de genoemde getuigen zal bevelen.
Het hof is van oordeel dat, nu blijkens de hierna volgende bewezenverklaring de door de raadsman aan zijn verzoek verbonden voorwaarde niet is vervuld, het verzoek buiten bespreking kan blijven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onbekend gebleven personen omstreeks de periode van 29 januari 2010 tot en met 11 juni 2010 te Amsterdam met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en aanwezig heeft/hebben gehad een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram, bij het plegen van welke misdrijven verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest door het pand ter beschikking te stellen.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en van de medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een gedeelte van zijn pand aan een of meer anderen ter beschikking gesteld voor het kweken van een hoeveelheid hennepplanten. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij – door aldus te handelen – geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs met zich brengt. De uit hennepplanten verkregen stof is immers bij gebruik niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 januari 2015 is de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, maar is hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, waarbinnen een zaak dient te zijn afgedaan, in de onderhavige zaak in eerste aanleg is overschreden. Dit is reden voor matiging van de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke werkstraf.
Het hof zou, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 60 uur hebben opgelegd. Gelet echter op de voormelde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen werkstraf met tien uur verminderen.
Alles afwegende is een combinatie van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te vermelden duur en een werkstraf van hierna te vermelden omvang passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 (vijfentwintig dagen) hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Rijmer en mr. H.J.M. Boukema, in tegenwoordigheid van mr. J.K.D. Bakker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2015.