Vrijspraak rijden zonder rijbewijs; artikel 107 Wegenverkeerswet
Cliënt S. ontving een dagvaarding om zich op 4 september 2014 voor de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam te verantwoorden vanwege vermeend rijden zonder rijbewijs op een snorfiets op 9 mei 2013 op de Postjesweg te Amsterdam.
Het was niet de eerste keer dat hij zonder rijbewijs zou hebben gereden. Integendeel, dit zou de vierde keer worden dat hij zonder rijbewijs had gereden. Hij liep in een proeftijd van een eerdere veroordeling (een week hechtenis onder de voorwaarde dat hij geen strafbare feiten meer zou plegen) in verband met – u raadt het al – rijden zonder rijbewijs. Het openbaar ministerie tilt hier zwaar en eiste ter zitting op 4 september 2014 gevangenisstraf (hechtenis) voor de duur van drie weken. Cliënt liet echter verstek gaan (hij was niet naar de zitting gegaan) en de kantonrechter oordeelde dat cliënt maar drie in hechtenis moest worden genomen.
Cliënt kwam daarna bij mij en vroeg mij of hier nog iets aan kon worden gedaan. Uiteraard was hij geschrokken van een mogelijke detentie voor de duur van drie weken. In eerste instantie denk je dan: “Tsja, iemand die al vaker tegen de lamp is gelopen en nu weer…daar zal wel niet veel eer aan te behalen zijn”. Gelukkig kwam hij binnen twee weken na het vonnis bij mij en konden we nog tijdig in hoger beroep gaan. Ik vroeg het dossier op en las dat de verbalisant de identiteit van de aangehouden persoon niet – zoals gebruikelijk – via een identiteitskaart had vastgesteld (die had hij namelijk niet bij zich) maar door het stellen van zogenoemde “controlevragen”. Deze vragen hielden o.a. in dat gevraagd werd wat de naam, geboortedatum en adres van de aangehouden persoon is. De verbalisant had echter niet genoteerd wat de antwoorden waren. Dit systeem is redelijk makkelijk te manipuleren en omdat cliënt ontkende daar toen te hebben gereden, was dit een belangrijk punt om ter zitting aan te voeren.
Nadat ik mijn bezwaren tegen deze gang van zaken omtrent het vaststellen van de identiteit van de persoon in kwestie had geuit en ik had gevraagd cliënt om die reden vrij te spreken (er was onvoldoende bewijs), kwam ook de advocaat-generaal bij het hof te Amsterdam op 8 januari 2015 tot de conclusie dat e.e.a. niet goed was vastgelegd in het proces-verbaal door de verbalisant en dat cliënt, mede gelet op zijn proceshouding, diende te worden vrijgesproken. Daarop deed het hof direct uitspraak en werd mijn cliënt alsnog vrijgesproken. Cliënt blij, want er hing hem toch een detentie van drie weken boven het hoofd. Zo zie je maar weer dat ook in de op het eerste oog meest simpele zaak, waar weinig in lijkt te zitten, toch nog een goed resultaat kan worden behaald.