Belangrijk vonnis met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid bij CAO handhaving
Op 9 september jl. is door de Rechtbank Noord-Holland een belangrijk eindvonnis gewezen in een procedure die de SNCU heeft aangespannen tegen de bestuurders van een uitzendbureau. Het uitzendbureau zelf, Arbeidsbemiddeling Interpool, werd op 16 februari 2011 door de kantonrechter Alkmaar (welk oordeel op 18 december 2012 door het Gerechtshof Amsterdam is bevestigd) onder meer veroordeeld tot het nabetalen van € 1.256.823,27 aan achterstallig salaris aan haar (voormalig) werknemers. Arbeidsbemiddeling Interpool is vervolgens niet overgegaan tot betaling en ook het executeren van het vonnis en arrest is een zinloze exercitie gebleken. Er zou sprake van betalingsonmacht, het uitzendbureau zou niet hebben kunnen betalen.
Daarop heeft de SNCU de bestuurders van het uitzendbureau in rechte betrokken en persoonlijk aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad, wegens het “leegtrekken” van de onderneming, waardoor de vorderingen van de SNCU niet konden worden voldaan. Arbeidsbemiddeling Interpool was voor aanvang van het cao-nalevingsonderzoek een actieve onderneming met voldoende financiële middelen, maar uit de jaarstukken is gebleken dat de activa nadien jaarlijks substantieel zijn afgenomen en vermoedelijk zijn overgedragen naar een ander uitzendbureau dat door de bestuurder werd geëxploiteerd. Hierdoor heeft Arbeidsbemiddeling Interpool niet aan haar financiële verplichtingen kunnen voldoen, hetgeen de bestuurders van de onderneming willens en wetens hebben toegelaten danwel bewerkstelligd. Er was niet alleen sprake van betalingsonmacht maar ook van betalingsonwil, de bestuurders hebben niet willen betalen.
De bestuurders hebben de betalingsonwil weersproken, onder andere door aan te voeren dat de financiële positie van Arbeidsbemiddeling Interpool gedurende lange tijd al niet rooskleurig was. Ondanks het feit dat de rechtbank hen hiertoe nog wel uitdrukkelijk de ruimte heeft geboden, zulks door het inschakelen van een financieel deskundige, hebben de bestuurders deze stelling echter niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook meegegaan met de stellingen van de SNCU en heeft de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de vorderingen van de SNCU.
Deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland is (wederom) een doorbraak op het gebied van bestuurdersaansprakelijkheid bij cao-handhaving, waarbij de rol van de bestuurders tijdens het nalevingsonderzoek door de rechtbank tegen het licht is gehouden. In eerdere kwesties is reeds bepaald dat niet alleen het uitzendbureau maar ook de bestuurders in elke fase van het nalevingsonderzoek voortvarend moeten meewerken. Hierover plaatsen wij reeds een eerdere blog. Onderhavige uitspraak vormt daarop een aanvulling: de bestuurders dienen naast het verlenen van medewerking aan het nalevingsonderzoek ook hun medewerking te verlenen aan de uitvoering van een naar aanleiding van een nalevingsonderzoek gewezen vonnis.
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht Sectie handel & insolventie SV/PV
Zaaknummer/ rolnummer:
Vonnis van 9 september 2015
in de zaak van
de stichting STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN, gevestigd te Barendrecht, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap niet beperkte aansprakelijkheid XXX HOLDING B.V. gevestigd te , 2. XXX, wonende te , gedaagden, eisers in reconventie, advocaat voorheen mr. K. van der Leij te Hoofddorp, thans geen advocaat.
Eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie zal hierna SNCU worden genoemd. Gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie zullen hierna gezamenlijk (in enkelvoud) XXX en afzonderlijk de Holding en XXX worden genoemd.
1. De procedure
In conventie en in reconventie
1.1 Bij tussenvonnis van 26 november 2014 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen en daartoe de heer mr. drs. XXX tot deskundige benoemd. Verder is bij dit tussenvonnis bepaald dat XXX een voorschot van € l 8.150,-inclusief BTW dient te voldoen na ontvangst van een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak (LDCR). De zaak is voorts op de parkeerrol van 1 april 2015 geplaatst.
1.2 Bij brief van 12 februari 2015 heeft de rechtbank XXX bericht, dat het voorschot niet is ontvangen en hem verzocht de nota uiterlijk 26 februari 2015 te voldoen. Daarbij is XXX gewezen op het bepaalde in artikel 196 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
1.3 Op 4 maart 2015 heeft het LDCR bericht dat de nota van € 18.150,- nog steeds open staat.
1.4 Bij brief van 6 maart 2015 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat geen betaling van het voorschot is ontvangen en dat de zaak, conform het bepaalde in overweging 3.14 van genoemd tussenvonnis, op de rol van 18 maart 2015 wordt geplaatst voor uitlaten procedure ex artikel 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbank.
1.5 SNCU heeft vervolgens vonnis gevraagd.
1..6 XXX heeft op 17 maart 2015 uitstel van vier weken gevraagd teneinde fondsen te werven voor liet te betalen voorschot. SNCU heeft hier zich hiermee akkoord verklaard. Het gevraagde uitstel is verleend.
1.7 Bij rolbericht van 14 april 2015 heeft XXX nogmaals verzocht om de zaak aan te houden.
1.8 Bij rolbericht van 20 april 2015 heeft SNCU verzocht de zaak op de rol te plaatsen voor vonnis.
1.9 Bij rolbericht van 21 april 2015 heeft mr. Van der Leij meegedeeld zich te onttrekken. daarbij aangevend niet langer in staat te zijn de belangen van XXX verder te behartigen wegens structurele betalingsachterstand en, ondanks herhaalde pogingen daartoe, de onmogelijkheid in contact te treden met zijn cliënt.
1.10 De zaak is vervolgens naar de rol verwezen opdat een nieuwe advocaat zich zou kunnen stellen, maar XXX heeft zich op de betreffende roldatum niet uitgelaten.
1.11 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
In conventie
2.1 De rechtbank stelt vast dat de termijn om het voorschot voor het deskundigenbericht te betalen is verstreken en van XXX ondanks herhaald verzoek en verleend uitstel geen betaling is ontvangen. Ingevolge het bepaalde in artikel 196 lid 2 Rv, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht.
2.2 De rechtbank verwijst naar hetgeen bij tussenvonnissen van 9 april 2014 en 26 november 2014 reeds is overwogen en beslist. De procedure kan – kort samengevat – als volgt worden weergegeven.
2.3 SNCU heeft XXX persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk gesteld en daaraan – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat sprake is van betalingsonwil, omdat XXX het bedrijf Interpool in en vanaf 2008 heeft “leeggetrokken” en de onderneming van Interpool heeft voortgezet in Noordboog Detacheringen B.V. SNCU heeft deze stelling mede gebaseerd op een rapport van het bureau Key Figures. Gezien de stelselmatige weigering van Interpool alsmede van P.L. XXX als haar middellijk en de Holding als haar onmiddellijk bestuurder om mee te werken aan het door SNCU op 13 februari 2008 gestarte onderzoek, om de CAO’s na te leven alsmede de weigering de benadeelde werknemers te compenseren, de schadevergoedingen te betalen en de kosten te voldoen, zijn ook de bestuurders van Interpool, XXX, aansprakelijk. Nu sprake is van betalingsonwil, valt deze bestuurders hiervan een ernstig verwijt te maken. Het onrechtmatig handelen kan XXX toegerekend worden, aldus SNCU.
2.4 De rechtbank heeft bij het eerste tussenvonnis van 9 april 2014 geconstateerd dat XXX de vanaf 2008 achteruitlopende vermogenssituatie van Interpool niet heeft betwist maar daarvoor (drie) omstandigheden ter verklaring aanvoert. De rechtbank heeft deze verklaring niet afdoende bevonden. In het bijzonder volgt uit deze verklaring niet dat dat geen sprake kan zijn van onrechtmatig handelen door de bestuurders van Interpool. Omdat het rapport van Key Figures – samengevat en onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.11 van het laatste tussenvonnis – vooralsnog te summier was om hieraan definitieve conclusies te verbinden en XXX naar het oordeel van de rechtbank voor de financiële ontwikkelingen binnen Interpool nog niet afdoende onderbouwd een verklaring heeft gegeven, is een deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht. Omdat op XXX de bewijslast voor de aangevoerde verklarende omstandigheden rustte, is hem betaling van het voorschot opgelegd.
2.5 Het bij tussenvonnis van 26 november 2014 gelaste deskundigenbericht diende ertoe om – kort samengevat – de vermogenspositie van Interpool tussen 2008 en 2012 te laten onderzoeken, met name teneinde de vraag te beantwoorden hoe de vermogensachteruitgang van Interpool kan worden verklaard.
2.6 Nu het deskundigenonderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden bij gebreke van betaling van het voorschot en dit aan XXX is te wijten, kan de conclusie niet anders luiden dan dat de betalingsonmacht van Interpool geacht moet worden te zijn veroorzaakt door betalingsonwil, zoals SNCU voldoende onderbouwd heeft betoogd en XXX onvoldoende heeft weerlegd. Met verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.10 tot en niet 4.12 van het tussenvonnis is van 9 april 2014 heeft XXX naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende verklaring gegeven voor de – niet door XXX betwiste – financiële achteruitgang van Interpool vanaf 2008. Dat betekent dat de stelling van SNCU dat de bestuurders van Interpool deze onderneming hebben “leeggetrokken” en zich schuldig hebben gemaakt aan betalingsonwil, onvoldoende is weersproken en als vaststaand wordt aangenomen.
Nu sprake is van betalingsonwil en XXX, gelet op de maatstaf zoals verwoord in rechtsoverweging 4.6 van het tussenvonnis van 9 april 2014, als bestuurder van Interpool, een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken en hem het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend, luidt de conclusie dat XXX als bestuurders van Interpool persoonlijk aansprakelijk is.
2.7 Het voorstaande leidt tot de slotsom dat XXX aansprakelijk is voor de schade die door dit onrechtmatig handelen veroorzaakt is. SNCU stelt dat die schade gelijk is aan de (inhoud van de) niet-nageleefde verplichtingen (tot betalingen en gedragingen) van Interpool op grond van het arrest van het hof Amsterdam van 18 december 2012, inclusief de tot 23 april 2014 op grond van dat arrest verbeurde dwangsommen. Tegen deze gestelde schade is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De vorderingen van SNCU zullen worden toegewezen, als hierna vermeld.
2.8 De gevorderde dwangsom van 1.000,- per dag zal worden afgewezen nu artikel 611 a Rv oplegging van een dwangsom verhindert in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals de onderhavige vordering tot schadevergoeding.
2.9 De gevorderde buitengerechtelijke kosten ter zake van de onderhavige procedure zijn conform de staffel BIK door SNCU begroot op een bedrag van 6.775,-. Naar het oordeel van de rechtbank is echter de oude regeling voor buitengerechtelijke kosten van toepassing nu het verzuim aan de zijde van XXX is ingetreden vóór 1 juli 2012. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen als onbestreden worden toegewezen, zij het dat deze conform het rapport Voorwerk II worden gematigd tot twee punten van het toepasselijke tarief, derhalve tot een bedrag van 6.422,-, vermeerderd met BTW en de wettelijke rente.
2.10 De gevorderde hoofdelijkheid zal als niet bestreden worden toegewezen.
In reconventie
2.12 De vordering van XXX tot opheffing van alle beslagen, op 13 mei 2013 gelegd, zal worden afgewezen, nu gelet op de veroordeling van XXX in conventie voor toewijzing geen grond bestaat.
in conventie en in reconventie
2.11 XXX zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en reconventie.
– dagvaarding € 99,35 – griffierecht € 3.715,- – salaris advocaat € 9.633,- ( 3 punten x tarief 3.211,-) Totaal € 13.447,35
2.13 De rechter, ten overstaan van wie op 7 januari 2014 de comparitiezitting is gehouden, heeft wel de vonnissen van 9 april 2014 en 26 november 2014 gewezen, maar dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank:
In conventie:
Veroordeelt XXX uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid hoofdelijk
I. tot betaling van € 1.256.823,27 aan de werknemers die bij XXX in dienst zijn geweest gedurende de periodes dat de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds algemeen verbindend zijn verklaard en tot overlegging aan SNCU van salarisspecificaties en betaalbewijzen waaruit blijkt dat zij aan deze veroordeling heeft voldaan;
II. tot betaling aan SNCU van een bedrag van €. 100.000,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juni 2010 als forfaitaire schadevergoeding;
III. tot betaling aan SNCU van een bedrag van 349.000,- aan tot 23 april 2014 op grond van het arrest van het hof Amsterdam verbeurde dwangsommen;
IV. tot betaling aan SNCU van buitengerechtelijke kosten van 1.725,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2010 betreffende de procedure eindigend met het arrest van het hof Amsterdam, alsmede van buitengerechtelijke kosten betreffende de onderhavige procedure van 6.422,-, vermeerderd niet BTW en de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (14 mei 2013) tot de dag der algehele voldoening;
V. tot betaling van de proceskosten van de procedure die is geëindigd met het arrest van het hof Amsterdam ad 10.924,-;
Wijst het meer of anders gevorderde af. In reconventie
Wijst het gevorderde af.
In conventie en in reconventie
Veroordeelt XXX hoofdelijk
Vl. tot betaling van de proceskosten van deze procedure, aan de zijde van SNCU tot heden begroot op 3.814,35 aan verschotten en 9.633,- aan salaris van de advocaat;
Verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op woensdag 9 september 2015.