Doorbraak arrest met betrekking tot schijnzelfstandigheid
In haar arrest van 4 juni 2013 heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in een zaak tussen de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten en het uitzendbureau Amert Vastgoed B.V. alsmede haar bestuurder geoordeeld dat sprake is van schijnzelfstandigheid van de betrokken medewerkers.
In de uitzendbranche en de bouw vindt in toenemende mate een verschuiving plaats van illegale tewerkstelling naar malafide praktijken waarbij constructies met schijnzelfstandigheid worden gebruikt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid merkte met betrekking tot schijnconstructies reeds begin 2012 op dat hij een aanscherping van de uitvoeringspraktijk wenst. Dat deze problematiek, waaronder de aanpak van pseudo ZZP’ers en schijnconstructies thans op de politieke agenda staat, blijkt tevens uit de recente brief van de Minister van 10 september 2012. Ook het UWV Werkbedrijf ging eind 2011 over tot het schrijven van een extra paragraaf in hoofdstuk 7 met als titel “Uitbesteding van werk aan echte of schijnzelfstandigen”. Ook de Inspectie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geconstateerd dat het regelmatig voorkomt dat werknemers uit de EER zich onterecht als zelfstandigen presenteren. Dit onderwerp kwam ook uitvoerig ter sprake in het recent gesloten sociaal akkoord.
In de zaak tussen de SNCU en het uitzendbureau was de kantonrechter in eerste instantie van oordeel dat de overeenkomsten met de “ZZP’ers“ waarmee het uitzendbureau “samenwerkte” als (onder)aannemingsovereenkomsten moesten worden gekwalificeerd. Het uitzendbureau kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Op basis van een algemene verklaring van de uitzendondernemer en diens boekhouder ging de kantonrechter alsnog om en oordeelde dat toch sprake zou zijn van echte zelfstandigheid, waardoor de CAO toepassing zou missen.
Van dit oordeel blijft in hoger beroep niets heel. Het Hof acht de verklaringen zoals afgegeven door de boekhouder en de uitzendondernemer oncontroleerbaar en nietszeggend. Van doorslaggevende betekenis in deze zaak waren de door de uitzendondernemer zelf verzorgde facturering voor de schijnzelfstandigen, een gezamenlijke huisvestiging alsmede het feit dat bij een groot aantal medewerkers VAR-WUO Verklaringen ontbraken.
Naast het uitzendbureau wordt tevens haar bestuurder hoofdelijk veroordeeld tot betaling van alle bedragen. Rechters zijn hiermee over het algemeen terughoudend. Het uitzendbureau wordt veroordeeld tot overlegging van stukken onder verbeurte van een ongemaximeerde dwangsom alsmede tot betaling van een schadevergoeding ad € 100.000,– te vermeerderen met buitengerechtelijke en proceskosten.