Eerste arrest Hoge Raad over CAO handhaving door paritaire handhaver
Door de Hoge Raad is op 28 november 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3458) voor het eerst arrest gewezen in een zaak tussen de SNCU en een uitzendbureau (Tido Vesta). De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat reeds in alle opzichten positief was voor de SNCU. Door de kantonrechter was ook reeds de gevorderde (forfaitaire) schadevergoeding ad € 51.751,– toegewezen. Door de kantonrechter was echter afgewezen de veroordeling tot naleving van de CAO met betrekking tot de geconstateerde overtredingen die optelden tot een na te betalen bedrag ad € 804.498,–. Een combinatie van een vordering tot nabetaling van achterstallig salaris en toewijzing van een schadevergoeding zou niet mogelijk zijn, aldus de kantonrechter. Door het Hof werd reeds anders geoordeeld, zulks overeenkomstig de oordelen van andere hoven op dit punt: de SNCU is zonder meer gemachtigd om zowel nabetaling van achterstallig salaris te vorderen als betaling van een schadevergoeding die ten goede komt aan haar eigen middelen.
Door Tido Vesta werd in cassatie ten eerste bepleit dat de SNCU niet bevoegd zou zijn jegens haar vorderingen zoals de nabetaling van achterstallig salaris en de betaling van de schadevergoeding aan de SNCU in te stellen. Hiervoor zou geen voldoende volmacht in de CAO zijn opgenomen.
De Hoge Raad volgt het oordeel van het Hof dat de delegatie/volmacht aan en procesbevoegdheid van de SNCU rechtstreeks voortvloeien uit de CAO en de bijbehorende statuten en reglementen en dat aparte schriftelijke volmachten hiervoor niet zijn vereist.
Tido Vesta klaagde voorts dat het Hof zou hebben miskend dat het systeem van de Wet AVV en met name artikel 10 Wet AVV zich ertegen zou verzetten dat organisaties als de SNCU bevoegd zouden zijn om vorderingen in te stellen. Artikel 10 Wet AVV regelt de bevoegdheid voor CAO partijen om aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verzoeken een onderzoek naar de CAO handhaving te doen instellen. Ik citeer de Hoge Raad: “Anders dan door Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijkheid om op voet van artikel 10 Wet AVV een zodanig verzoek te doen, niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke rechtspersoon als de SNCU is uitgesloten”. De Hoge Raad volgt de conclusie van de Advocaat Generaal die verwezen heeft naar de parlementaire stukken waar staat dat “De wetgever terughoudendheid voorstaat bij het inzetten van publiekrechtelijke middelen in het kader van handhaving van uit algemeen verbindend verklaring van een CAO voortvloeiende verplichtingen”.
Het tweede middel van Tido Vesta kwam op tegen de bevoegdheid van de SNCU om na afloop van de algemeen verbindend verklaring nog te handhaven. Ook dit middel faalt. De Hoge Raad overweegt dat de bevoegdheden zoals neergelegd in de CAO meebrengen dat de SNCU ook na afloop van de AVV periode bevoegd was te onderzoeken of Tido Vesta gedurende de periode van verbindend verklaring de CAO had nageleefd. Ik citeer wederom de Hoge Raad: “Een andere opvatting zou ernstig afbreuk doen aan de handhaafbaarheid van de CAO. Controle en handhaving kunnen immers deels slechts achteraf plaatsvinden, omdat – onder meer – de loonadministratie over de periode waarin de algemeen verbindend verklaring gold, pas achteraf, na het verstrijken van die periode, beschikbaar komt”.
Kort en goed: in het eerste arrest van de Hoge Raad over de bevoegdheden van een paritair samengesteld orgaan als de SNCU dat actief is op het gebied van CAO handhaving worden alle bevoegdheden van de SNCU bevestigd. Dit betreft dus zowel de bevoegdheden om daadwerkelijk onderzoek (al dan niet ter plaatse) te doen, een vordering in te stellen tot nabetaling van achterstallig salaris voor alle werknemers betrokken bij de CAO als betaling van een (forfaitaire) schadevergoeding aan de SNCU, welke schadevergoeding ziet op het verlies aan prestige en werfkracht alsmede de besteedde tijd die gepaard gaan met handhaving.