SFT ↔ Nomaas B.V.
RECHTBANK LIMBURG Zittingsplaats Maastricht Burgerlijk recht
zaaknr: 473343 CV EXPL 12-1937 typ: RW
vonnis van 27 maart 2013 in de zaak van
DE STICHTING STICHTING SOCIAAL FONDS TAXI, statutair gevestigd en kantoorhoudend te Culemborg, eisende partij,
hierna te noemen: SFT,
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts, advocaat te Amsterdam;
tegen
1. DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP NOMAAS B.V.
statutair gevestigd te ,
gedaagde sub 1,
hierna ook te noemen: ,
en
2. , BESTUURDER VAN GEDAAGDE SUB 1,
wonend te ,
gedaagde sub 2,
hierna ook te noemen: ,
gezamenlijk te noemen: gedaagden,
vertegenwoordigd door .
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Voor het aan dit vonnis voorafgegane procesverloop wordt allereerst verwezen naar het tussenvonnis van 17 oktober 2012 waarin een comparitie van partijen gelast is.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat aan de gedingstukken toegevoegd is.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden, waarvan de uitspraak nader vastgesteld is op heden. MOTIVERING
de vordering
SFT vordert na wijziging van eis gedaagden hoofdelijk, althans (subsidiair) alleen gedaagde
sub 2. – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen:
1. tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT en meer precies tot overlegging van de stukken zoals genoemd in de brief van SFT van 13 januari 2011, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat gedaagde(n) met enig onderdeel van dit onderdeel van het gevorderde in gebreke blijft, totdat volledig aan de vordering voldaan is;
11. tot betaling van een bedrag van E 201.600,00 als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag van vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
111. tot betaling van (een vergoeding van) de buitengerechtelijke kosten van E 2.975,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
IV. van de kosten van deze procedure.
de standpunten van partijen
Ter onderbouwing van haar vordering heeft SFT (samengevat) het volgende aangevoerd. SFT is een onafhankelijke door de werkgevers- en werknemersorganisaties in het leven geroepen stichting. Zij heeft met name de taak toe te zien op correcte naleving van de CAO Taxivervoer (hierna: de cao taxivervoer), algemeen verbindend verklaard bij besluit van 22 oktober 2007.
Ten aanzien van haar taak, haar bevoegdheden en de wijze waarop zij haar werkzaamheden dienaangaande dient te verrichten beroept SFT zich op de algemeen verbindend verklaarde CAO Sociaal Fonds Taxi (hierna: de cao sft), de daarvan onderdeel uitmakende Statuten Stichting Sociaal Fonds Taxi en het reglement met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder b van de statuten (hierna: het reglement).
SFT stelt dat “het bedrijf van gedaagde” (hiermee zal bedoeld zijn: ) onder de werkingssfeer van voornoemde cao’s valt. SFT voert aan dat zij en bij brieven van 13 januari 2011, 3 februari 2011, 14 februari 2011 verzocht heeft gegevens met betrekking tot de periode van 12 voorafgaande maanden gerekend vanaf 13 januari 2011 over te leggen die benodigd zijn voor het onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van het reglement. Op deze verzoeken is volgens SFT niet gereageerd. Ook op de sommatie bij aangetekende brief van 23 februari 2011 om, op straffe van verbeurte van een forfaitaire schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 van het reglement, binnen veertien dagen na dagtekening de gevraagde bescheiden toe te zenden aan SFT is door gedaagden niet gereageerd. Bij brief van 8 juni 2011 heeft SFT gedaagden nogmaals gesommeerd de gevaagde stukken over te leggen. Daarnaast zijn zij gesommeerd tot betaling van de reeds verbeurde forfaitaire schadevergoeding op grond van artikel 9 van het reglement en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Bij brief van 13 oktober 2011, gericht aan het adres , zijn gedaagden nogmaals gesommeerd de gevraagde documenten over te leggen en de forfaitaire schadevergoeding van E 111.600,00 met betrekking tot de periode 9 maart 2011 tot en met 12 oktober 2011 te betalen, vermeerderd met E 2.975,00 buitengerechtelijke kosten. En die brief is voorts als bestuurder mede aansprakelijk gesteld voor “de ontstane geldvorderingen”. heeft SFT vervolgens per e-mailbericht medegedeeld dat B.V. niet actief is. SFT heeft daarop bij e- mailbericht van 31 oktober 2011 geconfronteerd met de bevindingen uit een inspectierapport waaruit volgens haar blijkt dat wel degelijk actief is. is daarbij wederom verzocht de gevraagde stukken over te leggen en (onder meer) de forfaitaire vergoeding en
een vergoeding van buitengerechtelijke kosten te betalen. Dit verzoek heeft SFT tot slot bij e-mailbericht van 10 april 2012 herhaald. Aangezien en nog steeds niet de gevraagde stukken overgelegd hebben vordert SFT op grond van artikel 9 van het reglement betaling van een forfaitaire vergoeding van E 201.600,00. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van E 2.975,00 baseert zij op de wet.
en hebben verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering. Hun verweer zal bij de navolgende beoordeling besproken warden.
de beoordeling
en betwisten niet dat in de periode van 13 januari 2010 tot en met 13 januari 2011 onder de werkingssfeer van de cao taxivervoer en de cao sft zou vallen, ware het niet dat zij het standpunt innemen dat in die periode geen bedrijfsactiviteiten verricht heeft en geen werknemers in dienst gehad heeft.
SFT heeft haar standpunt dat in de betreffende periode werknemers in dienst heeft gehad gebaseerd op de stelling dat volgens vergunningverlener Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: WW) acht taxivergunningen heeft en beschikt over acht taxivoertuigen. Voorts, zo stelt SFT, zijn in de betreffende periode drie chauffeurs van “op straat aangetroffen door IVW in het kader van de controle op de naleving van de arbeidstijdenwetgeving en de rij- en rusttijden.
Aanvankelijk (bij antwoord) betwisten gedaagden dat in de betreffende periode over taxivergunningen beschikt heeft. Bij dupliek erkennen zij evenwel dat “er op naam van nog vergunningen stonden geregistreerd gedurende de controleperiode”. Het staat derhalve vast dat in de controleperiode er acht taxivergunningen op naam van geregistreerd stonden.
De acht taxivoertuigen zijn, zo stellen gedaagden, eigendom van en stonden in de controleperiode op naam van . en stellen dat deze voertuigen in de controleperiode niet door gebruikt zijn, maar wel door een besloten vennootschap waarvan tevens enig aandeelhouder is. Voorts voeren zij aan dat de twee (volgens gedaagden maakt SFT in het exploot ten onrechte melding van drie) aangetroffen werknemers niet in dienst waren van maar van .
Bij repliek stelt SFT dat “de vergunninghouder en de feitelijke vervoerder niet los van elkaar gezien kunnen warden, omdat de waarborgen die aan een vergunningstelsel verbonden zijn anders een farce zouden warden”. Zij voert voorts aan dat de betreffende chauffeurs (zij erkent dat het om twee chauffeurs gaat) in de controleperiode geen werkzaamheden voor verricht kunnen hebben omdat “immers niet over de benodigde taxivergunning beschikte”.
en gaan bij dupliek in het geheel niet op deze stellingen in. Wel handhaven zij (ter comparitie) hun standpunt dat de twee chauffeurs in dienst waren van
De kantonrechter is alles overziend van oordeel dat vaststaat dat de betreffende twee chauffeurs in de controleperiode in dienst waren van . Vaststaat immers dat beschikte over taxivergunningen en dat de chauffeurs zijn aangetroffen in voertuigen waarvan de kentekens op naam van stonden geregistreerd. Het verweer van dat
de betreffende chauffeurs voor werkzaamheden verrichtten, moet worden verworpen nu vaststaat dat die onderneming niet over taxivergunningen beschikte.
Bij gebreke van verdere betwisting van de zijde van gedaagden staat daarmee vast dat als werkgever in de betreffende controleperiode valt onder de werkingssfeer van de cao’s waar SFT zich op beroept.
Op grond van die cao’s zijn en (in zijn hoedanigheid van bestuurder van ) gehouden de informatie te verstrekken zoals door SFT opgevraagd bij brief van 13 januari 2011. Het verweer van gedaagden dat er geen informatie te verstrekken valt, moet verworpen worden nu vaststaat dat in de controleperiode werkgever was en er wel degelijk activiteiten plaatsgevonden hebben. In die periode zijn immers door chauffeurs die werkzaamheden verrichten voor aangetroffen. Nu vaststaat dat de betreffende informatie door gedaagden niet aan SFT verstrekt is, zullen zij hoofdelijk veroordeeld worden de door SFT gevraagde stukken over te leggen. Er is geen grond om en daarnaast te veroordelen tot naleving van de cao Taxivervoer en de cao SFT.
Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen de door SFT gevorderde dwangsom, zodat ook dat onderdeel van de vordering onder I. toewijsbaar is.
Ten aanzien van de door SFT opgestelde berekening van de (forfaitaire) schadevergoeding van E 201.600,00 hebben en aangevoerd dat SFT ten onrechte uitgegaan is van een loonsom van E 400.000,00 die is gerelateerd aan de verstrekte taxivergunningen in de controleperiode. Zij wijzen er in dat verband op dat SFT zelf stelt dat er twee personen in dienst waren bij . Dit verweer moet verworpen worden aangezien SFT bevoegd is een schatting van de jaarlijkse premieafdracht te maken. SFT heeft die afdracht geschat op C 3.600,00. SFT heeft niet gesteld dat er slechts twee werknemers in dienst van waren. Zij heeft wel in het kader van de discussie over de vraag of destijds werkgever was aangevoerd dat er door WW bij een controle twee chauffeurs van aangetroffen zijn. Dit laat onverlet dat zij op basis van de acht aan verstrekte taxivergunningen bij haar schatting van een hoger aantal werknemers heeft mogen uitgaan. Bij repliek heeft SFT voorts nader toegelicht waarom van het geschatte bedrag van
e 3.600,00 uitgegaan is. Daar hebben gedaagden bij dupliek verder niets (nieuws) meer tegen aangevoerd. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat het bedrag van E 201.600,00 correct berekend is op basis van een geschatte afdracht van € 3.600,00.
en zijn voorts van mening dat de gevorderde schadevergoeding aan te merken is als een boete en dat om die reden niet zowel het overleggen van de stukken (als gevorderd onder I.) als de betaling van het bedrag van E 201.600,00 gevorderd kan worden. Zij beroepen zich dienaangaande op artikel 6:92 BW.
Ook dit verweer moet verworpen worden aangezien in artikel 9b lid 3 van het reglement is bepaald dat de schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die SFT maakt. De gevorderde vergoeding is dan niet aan te merken als een boetebeding. De kantonrechter verwijst, in navolging van SFT, naar het arrest van het Hof ‘s-Hertogenbosch van 29 mei 2012 (SFT vermeldt abusievelijk 1 juni 2012 als datum), BW 7262.
Nu als werkgever en in zijn hoedanigheid van bestuurder de gevraagde niet overgelegd hebben, zullen zij hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van het bedrag van €201.600,00.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van E 2.975,00 is toewijsbaar nu de door SFT aan die kosten ten grondslag gelegde werkzaamheden door en niet betwist worden. Die werkzaamheden rechtvaardigen qua noodzaak en omvang de gevorderde vergoeding, die overeenkomt met het gebruikelijke forfaitaire tarief.
De wettelijke rente over C 201.600,00 en e 2.975,00 is eveneens toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening.
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen en hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van de kosten van dit geding.
BESLISSING
Veroordeelt en hoofdelijk de stukken zoals genoemd in de brief van SFT van 13 januari 2011 (productie 4 bij exploot van dagvaarding) over te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van E 250,00 voor iedere dag dat en daarmee in gebreke blijven totdat zij volledig daaraan voldaan hebben.
Veroordeelt en hoofdelijk tot betaling aan SFT van een bedrag van
e 201.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening.
Veroordeelt en hoofdelijk tot betaling aan SFT van een bedrag van
e 2.975,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening,
Veroordeelt en hoofdelijk tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van SFT tot op heden begroot op E 3.376,13, waarvan €873,00 griffierecht, E 103,13 explootkosten en e 2.400,00 salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.