SNCU ↔ Taq
RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 712036 UC EXPL 10-14446 KB 4009 vonnis d.d. 25 januari 2012
inzake
de stichting
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten, gevestigd te Haarlemmermeer,
verder ook te noemen SNCU,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen,
tegen:
- de besloten vennootschap Taq Uitzendbureau B.V., gevestigd te Breukelen,
verder ook te noemen Taq,
niet versehpp.,,
- 2. directeur van gedaagde sub 1, wonende te
verder ook te noemen
tezamen gedaagde partij
gemachtigde: mr. P.M. Keijser.
- 1. Het (verdere) verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 20 juli 2011-.
Ingevolge dat vonnis heeft SNCU een akte genomen waarop schriftelijk heeft gereageerd.
- 2. De (verdere) beoordeling van het geschil Algemeen
Bevoegdheid kantonrechter ten aanzien van vordering tot schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid?
2,1 In het voornoemde tussenvonnis heeft de kantonrechter het voornemen kenbaar gemaakt om de onderhavige zaak, voor wat betreft de tegen ‘` igestelde vordering tot
betaling van een schadevergoeding van € 100,000,– op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, te verwijzen naar de enkelvoudige handelskamer van de sector handel en kanton. Partijen hebben zich vervolgens kunnen uitlaten over dit voornemen. SNCU heeft zich gemotiveerd uitgesproken tegen de voorgenomen verwijzing naar de enkelvoudige handelskamer, terwijl zich wenst te refereren aan het oordeel van de kantonrechter dienaangaande.
2.2 De kantonrechter zal voornoemde vordering niet verwijzen. Daartoe wordt overwogen dat alle in het onderhavige geschil ingestelde vorderingen tot nakoming en schadevergoeding dusdanig samenhangen, dat deze samenhang zich tegen afzonderlijke behandeling verzet (artikel 94 lid 2 Rv.). De vorcierre- tot schadevergoeding in verband met de gestelde onrechtmatige daad van als (voormalig) bestuurder van Taq is immers gebaseerd op een onbehoorlijke taakvervulling als gevolg van het niet zorgdragen voor de in het onderhavige geding eveneens gevorderde nakoming van verplichtingen uit de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Afzonderlijke behandeling van deze vordering is dan ook niet wenselijk. Deze vordering zal verder worden beoordeeld onder punt 2.10 en verder van dit vonnis.
Vordering tot gefixeerde schadevergoeding naast vordering tot nakoming?
SNCU heeft bij akte na tussenvonnis aangevoerd (primair) dat artikel 6 lid 1 van Reglement II bij de CAO Sociaal Fonds ten onrechte is aangemerkt als een boetebeding in de zin van artikel 6:91 BW. Dit CAO-artikel zou volgens SNCU slechts een regeling bevatten met betrekking tot een (aanvullende) schadevergoeding.
2.4 De kantonrechter is van oordeel, zoals ook reeds weergegeven in het tussenvonnis van 20 juli 2011, dat voornoemde bepaling is aan te merken als een boetebeding. De stelling van SNCU dat een van artikel 15 en 16 WCAO afwijkende regeling ten aanzien van schadevergoeding kan worden opgenomen in de CAO (vergelijk artikel 17 WCAO), bijvoorbeeld in de vorm van de onderhavige gefixeerde schadevergoeding, maakt nog niet dat artikel 6 lid 1 van Reglement II bij de CAO Sociaal Fonds geen boetebeding zou kunnen zijn.
2.5 Subsidiair heeft SNCU aangevoerd dat een vordering tot nakoming wel degelijk mogelijk is naast de gevorderde gefixeerde schadevergoeding van artikel 6 lid 1 Reglement II van de CAO Sociaal Fonds, indien het boetebeding op vertragingsschade ziet. Een boetebeding moet dan niet worden opgevat als een vervangende schadevergoeding, maar als een aanvullende schadevergoeding, aldus SNCU.
2.6 De kantonrechter stelt voorop dat de vraag of artikel 6 lid 1 Reglement II van de CAO Sociaal Fonds er toe strekt om de verplichting tot verstrekking van gegevens te vervangen een kwestie is van uitleg is. Voor de uitleg van deze CAO-bepaling moet worden aangesloten bij de door de Hoge Raad geformuleerde uitlegregels. In beginsel zijn de bewoordingen van een bepaling uit een CAO (en de eventuele daarbij behorende schriftelijke toelichting), gelezen in het licht van de gehele tekst van die CAO, van doorslaggevende betekenis. Bij deze uitleg kan volgens de Hoge Raad onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.
2.7 Gelet op deze uitgangspunten is de kantonrechter van oordeel dat het boetebeding van artikel 6 lid 1 Reglement II CAO Sociaal Fonds niet de strekking heeft om de
informatieplicht van de artikelen 4 en 5 van de CAO te vervangen. In elders in de CAO gebruikte formuleringen komt voldoende naar voren dat sprake is van een aanvullende schadevergoeding. Uit de laatste zin van artikel 6 lid 2 Reglement II van de CAO Sociaal Fonds blijkt dat bij de bepaling van de schadevergoeding (onder meer) rekening kan worden gehouden met de mate waarin de werkgever alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de CAO’s. Dat impliceert de mogelijkheid van het naast elkaar vorderen van schadevergoeding en nakoming. Aan het voorgaande doet onvoldoende af dat in artikel 6 lid 3 reglement II CAO Sociaal Fonds staat vermeld dat de schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die SNCU maakt, nu deze kosten worden aangewend ter vervulling van toezichthoudende taak ten aanzien van de naleving van de CAO’s.
2.8 De kantonrechter concludeert op grond van het voorgaande dat artikel 6:92 lid 1 BW niet in de weg staat aan het vorderen van nakoming naast de gefixeerde schadevergoeding. In het navolgende zullen beide vorderingen daarom beide beoordeeld worden, zowel ten aanzien van t als ten aanzien van Tag.
De vorderingen jegens ‘De vordering tot nakoming
2.9 De vordering tot naleving van de op de CAO’s gebaseerde verplichting tot overlegging van bescheiden zal worden afgewezen, a is als (voormalig) bestuurder van
Tag immers geen partij bij de CAO’s waarin die verplichting is opgenomen, zodat hij tot nakoming daarvan ook niet kan worden aangesproken. Nakoming is slechts mogelijk ten aanzien van alle werkgevers en werknemers in de branche op grond van 15 WCAO en artikel 3 lid 4 AVV.
De gefixeerde schadevergoeding
2.10 SNCU heeft deze vordering gebaseerd op een uit een onrechtmatige daad voortvloeiende persoonlijke aansprakelijkheid van – als bestuurder van Tag.
SNCU voert daartoe – kort gezegd – aan dat als bestuurder van Tag gehouden was tot een behoorlijke vervulling van zijn taak (artikel 2:9 BW), onder andere ten aanzien van het voeren van een inzichtelijke administratie ten aanzien van de vermogenstoestand van de rechtspersoon. (vergelijk artikel 2:10 BW). Uitgaande van de
stelling van t dat hij nimmer de benodigde administratieve gegevens heeft
ontvangen van de vorige nestuurder van Tag, komt die omstandigheid geheel voor zijn rekening en risico, aldus SNCU.
2.11 Voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 BW is vereist, dat aan de bestuurder een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf daarvoor geldt in het onderhavige geval, waarin van Malkenhorst zou hebben bewerkstelligd / toegelaten dat Tag bepaalde contractuele verplichtingen jegens SNCU niet nakomt, dat het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken rechtspersoon ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan warden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hiervoor bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Zaaknummer: 712036 UC EXPL 10-14446 blad 4
2.12 Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet overleggen van de door SNCII terecht opgevraagde stukken niet als zodanig onzorgvuldig te kwalificeren, dat daarvan
persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. heeft bij dupliek te kennen gegeven pas van de vordering(en) van SNCU op de hoogte te zijn geraakt door de ontvangst van een
ingebrekestelling. was of is dus in ieder geval gedurende zijn periode als bestuurder van Tag op de hoogte geraakt van de verplichting van Tag om bepaalde stukken over te
leggen aan SNCU. Dat . in die periode ook de beschikking had over de door
SNCU verzochte bescheiden, is echter niet komen vast te staan. SNCU heeft immers niet
gemotiveerd weersproken dat . de administratie van Tag nimmer heeft
overgedragen gekregen. Dat t dientengevolge niet de gevraagde stukken heeft
kunnen overleggen, is op zichzelf bezien onzorgvuldig te noemen, gelet de concrete verplichtingen
van een bestuurder zoals genoemd in artikel 2:10 BW. t valt daarvan onder deze
omstandigheden persoonlijk echter geen ernstig verwijt te maken. De voormalige bestuurder(s) van
Tag hebben immers – onweersproken tegen de gemaakte afspraken met : in – geen
gegevens verstrekt en ook de administrateur van Tag is daartoe niet of nauwelijks overgegaan. Het
enkele feit dat bestuurder was van Tag is dan onvoldoende om tot een ernstig
verwijt te kunnen concluderen.
2.13 De kantonrechter concludeert op grond van het voorgaande tot afwijzing van de gevorderde schadevergoeding.
2.14 SNCU wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in proceskosten aan de zijde van . Deze kosten bedragen (2,5 punt x € 600,–
per punt =) € 1.500,– aan salaris gemachtigde.
De vorderingen jegens Tag
2.15 Nu tegen Tag verstek is verleend en de vorderingen tot nakoming van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche alsmede tot schadevergoeding ad € 100.000,– (met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding, 31 augustus 2010) de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen die vorderingen onverkort worden toegewezen.
2.16 SNCU heeft een bedrag van € 1.785,– aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. -Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voonverk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meet omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een sehikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
SNCU heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming niet de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee – zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht – redelijk. De kantonrechter ziet derhalve geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag toe.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten dient te worden afgewezen. SNCU heeft weliswaar gesteld dat zij reeds nota’s ter hoogte van € 1.750,– heeft voldaan aan haar
advocaat, maar niet is gesteld dat en in hoeverre die nota’s zien op de verrichte buitengerechtelijke incasso activiteiten.
2.17 Taq wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in proceskosten aan de zijde van SNCU. Deze zijn als volgt berekend:
€ 87,93 explootkosten
€ 208,– vastrecht
€ 900,– (1,5 punt x 600,– per punt) salaris gemachtigde
€ 1.195,93
3. De beslissing
De kantonrechter: ten aanzien van
wijst de vordering af;
veroordeelt SNCU tot betaling van de proceskosten aan de zijde van uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.500,– aan salaris gemachtigde;
ten aanzien van Taq:
veroordeelt Taq tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer concreet tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van SNCU van 29 maart 2010;
veroordeelt Taq om aan SNCU tegen bewijs van kwijting te betalen € 101.785,– met de wettelijke rente over € 100.000,– vanaf 31 augustus 2010 tot de voldoening;
veroordeelt Taq tot betaling van de proceskosten aan de zijde van SNCU, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.195,93, waarin begrepen € 900,– aan salaris gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af; ten aanzien van Taq en
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.