Wederom een lezenswaardig arrest van het Hof Den Haag ter zake handhaving van CAO’s
In een arrest van 22 oktober 2013 tussen de SNCU en een uitzendonderneming en haar bestuurder heeft het Hof geoordeeld dat zowel het uitzendbureau als de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de forfaitaire schadevergoeding zoals gevorderd door de SNCU. Alle verweren ter zake de matiging van deze forfaitaire schadevergoeding, die maximaal was bepaald op € 100.000,–, worden door het Hof verworpen. Het Hof overweegt dat niet van belang is dat de SNCU zelf eventueel geen schade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van de CAO en/of het niet voldoen aan de verzoeken tot afgifte van administratieve bescheiden. Het feit dat sprake is van een materiele benadeling van de werknemers acht het Hof voldoende grond voor volledige toewijzing van de forfaitaire schadevergoeding. Ook het concurrentievoordeel dat door de uitzendonderneming is behaald vormt aanleiding om geen enkele matiging toe te passen op dit maximale bedrag aan forfaitaire schadevergoeding. Het Hof overweegt: “daar komt bij dat de forfaitaire boete als de onderhavige voldoende hoog dient te zijn om zijn doel – een prikkel tot nakoming van de CAO – verplichtingen tot overlegging van de gevraagde administratieve bescheiden – te kunnen bereiken”. Het Hof overweegt voorts dat een eventueel faillissement van de kleine onderneming (waar 10 personen werkzaam zijn) alsmede financiële problemen voor de bestuurder in persoon geen reden vormen om anders te oordelen ter zake het voorbijgaan aan de verzoeken tot matiging.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.079.353/01
Zaaknummer rechtbank : 947089/10-9360
arrest van 22 oktober 2013
inzake
XXX,
wonende te,
Eco Star B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Eco Star c.s.,
advocaat: mr. J.P. van Veenendaal te Den Haag,
tegen
Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten,
gevestigd te Barendrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SNCU,
advocaat: mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam.
Het geding
Bij tussenarrest van 12 maart 2013 is een comparitie gelast, die op 6 juni 2013 heeft plaatsgevonden. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
Verdere beoordeling van het hoger beroep
1. SNCU heeft haar vordering tot de naleving van de CAO en de CAO Sociaal Fonds, meer in het bijzonder afgifte van de in de dagvaarding vermelde administratieve bescheiden, bij gelegenheid van de comparitie van partijen ingetrokken. Eco Star c.s. hebben zich tegen deze eisvermindering niet verzet. Hieruit volgt dat art. 6:92 lid 1 BW niet – langer – aan toewijzing van de vordering tot de betaling van de forfaitaire schadevergoeding als gevolg van het niet verstrekken van die administratieve bescheiden, in de weg staat.
2. In rechtsoverweging 28 van het tussenarrest is geoordeeld dat Eco Star in beginsel genoemde forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,– verschuldigd is. Te beoordelen is thans of deze forfaitaire schadevergoeding op grond van art. 6:94 lid 1 BW dient te worden gematigd, zoals door Eco Star subsidiair is verzocht. Daarbij geldt de maatstaf als verwoord in rechtsoverweging 29 van het tussenarrest.
3. Volgens Eco Star c.s. is de forfaitaire schadevergoeding disproportioneel, omdat (i) Eco Star de CAO’s getrouw naleeft jegens haar werknemers, (ii) SNCU onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld, (iii) SNCU geen schade lijdt en (iv) toewijzing van de forfaitaire schadevergoeding tot een faillissement van de kleine onderneming van Eco Star (waar 10 personen werkzaam zijn) en grote financiële problemen van XXX zou leiden.
4. SNCU heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Bij memorie van antwoord is een rapport van VRO overgelegd. De inhoud van dit rapport is niet bestreden. Uit dit rapport blijkt dat de CAO door Eco Star niet juist is nageleefd, en dat daaruit een materiële benadeling van de werknemers van Eco Star volgt voor een bedrag van € 28.267,–. De materiële benadeling heeft voor een bedrag van (€ 13.580,– + € 11.335,– =) € 24.915,– betrekking op periodes waarin de CAO algemeen verbindend is verklaard. Naar het oordeel van het hof is dit ernstig verwijtbaar.
5. Daar komt bij dat niet is gebleken dat SNCU onzorgvuldig jegens Eco Star en/of XXX heeft gehandeld.
6. Het hof ziet in het licht van het voorgaande onvoldoende reden om de forfaitaire schadevergoeding te matigen. Dat geldt ook indien juist is dat SNCU zelf geen schade heeft geleden als gevolg van het niet naleven van de CAO en/of het niet voldoen aan de verzoeken tot afgifte van administratieve bescheiden. Vast staat immers dat er wel sprake is geweest van een wezenlijke materiële benadeling van de werknemers van Eco Star, in wiens belang de controles door SNCU/CNCU mede hebben plaatsgevonden. Gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat Eco Star deze werknemers hiervoor in enige mate schadeloos heeft gesteld. Voorts heeft SNCU bij gelegenheid van de comparitie onweersproken gesteld dat Eco Star vanwege de materiële benadeling van de werknemers een 8 tot 9% kostenvoordeel heeft behaald ten opzichte van haar concurrenten, zodat ook bij hen sprake is geweest van benadeling in de vorm van oneerlijke concurrentie. Daar komt bij dat een forfaitaire boete als de onderhavige voldoende hoog dient te zijn om zijn doel – een prikkel tot nakoming van de CAO- verplichtingen tot overlegging van de gevraagde administratieve bescheiden – te kunnen bereiken. Het feit dat de toewijzing van de forfaitaire schadevergoeding tot een faillissement van de kleine onderneming van Eco Star (waar 10 personen werkzaam zijn) en grote financiële problemen voor XXX zou kunnen leiden, is in het licht van het voorgaande geen reden om anders te oordelen.
7. Tegen de toegewezen wettelijke rente is niet gegriefd zodat het hof daarvan uit zal gaan.
8. Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 en 2 falen.
9. Grief 3 richt zich onder meer tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Duidelijk is geworden dat er interne en externe buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. De stelling van Eco Star c.s. dat de aan hen verzonden brieven niet (alle) van SNCU of haar gemachtigde afkomstig zouden zijn, wordt als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd gepasseerd. Daar komt bij dat de buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend volgens Voorwerk 11 en het hof de toepassing daarvan in dit geval passend en redelijk acht. In dit opzicht faalt grief 3.
10. Grief 3 richt zich tevens tegen de veroordeling in de proceskosten. Ook in dit opzicht faalt de grief. Eco Star c.s. zijn terecht als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. Het hof gaat voorts voorbij aan de stelling van Eco Star c.s. dat de heer XXX de oproeping voor de comparitie in eerste aanleg niet heeft ontvangen. Bij memorie van antwoord is onweersproken door SNCU gesteld dat XXX bij aangetekende brief van 12 juli 2010, voor ontvangst waarvan XXX heeft getekend, van de comparitie op de hoogte is gebracht. Het hof ziet geen grond om de (conform het liquidatietarief berekende) proceskosten te matigen.
11. Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen van Eco Star c.s. nu de door hen gestelde feiten, indien bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
12. Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Dit geldt ook voor de hoofdelijke veroordeling van XXX, nu daartegen niet is gegriefd. Het hof zal geen hoofdelijke veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep uitspreken nu van hoofdelijkheid in de zin van art. 6:6 BW niet is gebleken. Eco Star c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad -worden verklaard nu dit is gevorderd.
Beslissing
Het hof:
– bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage, Sector Kanton, locatie ‘s-Gravenhage van 2 november 2010;
– veroordeelt Eco Star en XXX in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van SNCU tot op heden begroot op € 640,– aan griffierecht en € 5.264,– aan salaris advocaat;
– verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, J.M.T. van der Hoeven- Oud en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013 in aanwezigheid van de griffier.