Afspraak is toch geen afspraak: arrest doorwerking aandeelhoudersovereenkomst
Medio vorig jaar oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam dat aandeelhouders in een aandeelhoudersovereenkomst afspraken kunnen maken die afwijken van hetgeen in de statuten is opgenomen.
Kort nog een keer de feiten: In een jointventure-vennootschap met vier 25%- aandeelhouders, zijn drie aandeelhouders tevens bestuurder. Na onenigheid omtrent het bestuur wensen drie van de aandeelhouders bestuurder Kekk uit zijn functie te ontheffen. Voor het ontslag van een bestuurder is blijkens de statuten van de B.V. een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen nodig, welke twee derde tenminste de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigt. Deze bepaling is in overeenstemming met het dwingendrechtelijke artikel 2:244 lid 2 BW. In een aandeelhoudersovereenkomst – die van later datum is dan de statuten – zijn de aandeelhouders overeengekomen dat unanimiteit vereist is voor het ontslag van een bestuurder. Nog voordat in een aandeelhoudersvergadering tot het ontslag kan worden overgegaan, wendt Kekk zich tot de voorzieningenrechter en vordert onder meer een verbod tot het nemen van een besluit omtrent haar ontslag.
De voorzieningenrechter oordeelt dat afspraken die aandeelhouders onderling overeenkomen op grond van artikel 2:8 BW (de redelijkheid en billijkheid die organen van een vennootschap jegens elkaar dienen te betrachten) doorwerken in de vennootschappelijke rechtsverhouding, zodat gezien de vereiste unanimiteit geen besluit tot ontslag van Kekk genomen kon worden.
De drie bestuurders hebben zich bij dit oordeel niet neergelegd en zijn van het vonnis in hoger beroep gekomen (ECLI:NL:GHAMS:2015:55, Gerechtshof Amsterdam, 200.142.208/01). Zij menen dat de unanimiteitsafspraak in de aandeelhoudersovereenkomst nietig is omdat dit artikel in strijd is met de dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 2:244 lid 2 BW en het gelijkluidende artikel in de statuten van de vennootschap.
Het Gerechtshof Amsterdam laat in het midden of het bepaalde in de aandeelhoudersovereenkomst in beginsel afdwingbaar (en al dan niet nietig) is. Het Hof oordeelt namelijk dat Kekk zich niet op de unanimiteitsafspraak kan beroepen, nu dit strijdig zou zijn met de redelijkheid en billijkheid opgenomen in artikel 2:8 lid 2 BW. Het Hof acht, gelet op het belang van de vennootschap, toepassing van het artikel uit de aandeelhoudersovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hierbij merkt het Hof op dat de wettelijke regeling van artikel 2:244 BW ervoor dient te waken dat ontslag van een bestuurder te zeer wordt bemoeilijkt dan wel onmogelijk wordt gemaakt. Deze regeling dient het belang van de vennootschap en niet dat van de betrokken aandeelhouder/bestuurder, reden waarom in de statuten hiervan niet kan worden afgeweken. Tegen deze achtergrond zal, met het oog op het vennootschappelijk belang, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht wanneer een aandeelhouder zich op een bepaling beroept die een dergelijke bescherming ondermijnt. Ook meent het Hof dat sprake is van een zodanig verstoorde verhouding tussen partijen dat verdere samenwerking het vennootschappelijk belang in onaanvaardbare mate zou schaden.
Het Hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter. Zij neemt echter niet de algemene stelling in dat afspraken die aandeelhouders maken niet mogen afwijken van hetgeen in de statuten is opgenomen. Wel wordt duidelijk dat partijen zich niet in alle gevallen op dergelijke bepalingen zullen kunnen beroepen, omdat sprake kan zijn van strijd met de redelijkheid en billijkheid.
P.M. Verwijs