Belangrijke uitspraak over de Wet Normering Topinkomens
De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 13 mei 2015 een belangrijke uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2015:3211) met betrekking tot de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). De rechtbank heeft zich uitgesproken over de vraag of partijen een hogere beëindigingsvergoeding mogen overeenkomen dan de WNT toestaat.
De WNT is ingevoerd per 1 januari 2013 en heeft tot doel om bezoldigingen en vergoedingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector te maximeren. De WNT is tot stand gekomen naar aanleiding van een ongenoegen dat zowel in de maatschappij als in de politiek bestond over de hoge vergoedingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector.
De WNT is ook van toepassing op Algemeen nut beogende instellingen die voor een periode van ten minste drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies hebben ontvangen, die samen per kalenderjaar ten minste € 500.000 bedragen en ten minste 50% uitmaken van de inkomsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar (artikel 1.3 onder c WNT).
Stichting Wandelnet heeft in maart 2014 een overeenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband van de directeur, een topfunctionaris in de zin van de WNT. In deze overeenkomst zijn partijen een beëindigingsvergoeding overeengekomen van € 81.437 bruto. Partijen hebben deze vergoeding vastgesteld conform de kantonrechtersformule, waarbij de C-factor is gesteld op 1. Bij controle door de accountant bleek dat partijen onbewust het door de WNT gestelde maximum bedrag hebben overschreden. Op grond van de WNT hadden partijen een maximale vergoeding van € 66.000 bruto overeen mogen komen. De directeur maakte aanspraak op de overeengekomen beëindigingsvergoeding.
De rechtbank heeft zich uitgelaten over de vraag of het partijen vrij staat met een vaststellingsovereenkomst af te wijken van het door de WNT gestelde maximum. De rechtbank heeft geoordeeld dat vaststellingsovereenkomsten waarmee wordt beoogd hogere beëindigingvergoedingen dan het vastgestelde maximum te betalen in strijd zijn met de openbare orde. Het staat partijen niet vrij van dwingend recht af te wijken. De tussen partijen overeengekomen bovenwettelijke vergoeding is op grond van artikel 3:40 lid 1 BW derhalve nietig wegens strijdigheid met dwingend recht. Op grond van artikel 3:42 BW vindt omzetting plaats in die zin dat de beëindigingsvergoeding niet meer bedraagt dan het in artikel 2.10 lid WNT bepaalde maximum.