Burgemeester past APV aan wegens schending privacyregels
Op 22 juli 2013 zijn in de gemeente Amsterdam de APV bepalingen inzake het nieuwe prostitutiebeleid in werking getreden. De handhaving van deze nieuwe bepalingen wordt vanaf 2014 gefaseerd ingevoerd. Met het nieuwe prostitutiebeleid wil de gemeente de prostitutiebranche normaliseren en gedwongen prostitutie, mensenhandel en uitbuiting van de prostituee tegengaan. Ondanks de goede bedoelingen ter bescherming van de prostituee, blijkt dit beleid ook enkele knelpunten te hebben waarbij juist inbreuk wordt gemaakt op het recht van de prostituee inzake de bescherming van haar privacy en haar persoonsgegevens.
Het nieuwe beleid legt een grote verantwoordelijkheid bij de exploitanten van prostitutiebedrijven. Zo dienen zij een intake met alle prostituees te houden waarbij zij zich er van moeten vergewissen of de prostituee voldoende zelfredzaam is. Blijkens de “Memo zelfredzaamheid” van de gemeente van 14 februari 2013, dient in de intake, om vast te stellen dat er geen sprake is van dwang of uitbuiting of onvoldoende zelfredzaamheid, in ieder geval aandacht te worden besteed aan indicatoren van mensenhandel (dwang en uitbuiting), taalvaardigheid, kennis van rechten en plichten, gezondheid (fysiek en geestelijk), verslaving en verstandelijk (cognitief) vermogen en/of laaggeletterdheid. Van de intake moet vervolgens een verslag worden gemaakt en deze moet beschikbaar zijn voor toezichthouders.
De zelfredzaamheidstoets zoals deze voortvloeit uit de APV en verder is uitgewerkt in de “Memo zelfredzaamheid” vereist dat de exploitant feitelijke en waarderende gegevens over eigenschappen van de dame vastlegt, zoals gegevens omtrent verslaving, gezondheid, laaggeletterdheid, taalvaardigheid en zelfs bijzondere persoonlijke omstandigheden zoals eventuele schulden bij derden en de woonsituatie van de prostituee. Daarnaast worden er gegevens vastgelegd, welke gezien de context waarin ze worden verwerkt, mede bepalend zijn voor de wijze waarop een persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld (zie de Memorie van Toelichting bij de Wbp: MVT II, 25 892, nr. 3, p. 46 en 47). Het gaat hier dus om de verwerking van gevoelige gegevens welke zijn terug te voeren tot een betreffende prostituee, zodat voldaan moet worden aan artikel 8 EVRM, artikel 10 Grondwet en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp).
Uit jurisprudentie van het EHRM vloeien eisen voort waaraan wetgeving moet voldoen indien daarmee een inmenging plaats vindt in het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals het voorzienbaarheidsvereiste. En daar zit nu juist het grootste knelpunt in het nieuwe prostitutiebeleid. De verplichting voor de exploitant om zich tijdens de intake er van te vergewissen dat de dame zelfredzaam is, zoals neergelegd in de APV en de “Memo zelfredzaamheid”, specificeert in het geheel niet welke gegevens allemaal verwerkt mogen worden. De “Memo zelfredzaamheid” bepaalt slechts minimum aandachtspunten welke tijdens de intake doorlopen moeten worden. Voorts ontbreekt in de APV een regeling met betrekking tot de beperking van de toegang tot de bewaarde gegevens, alsmede voorschriften met betrekking tot verslaglegging. Ook bevat de APV geen voorschriften met de te volgen procedures en waarborgen om het vertrouwelijke karakter van de gegevens te waarborgen. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM is de zelfredzaamheidstoets zoals neergelegd in de APV, dan ook in strijd met artikel 8 EVRM. Er is immers niet voldaan aan het voorzienbaarheidsvereiste. Bovendien is daarmee niet voldaan aan artikel 13 en 14 Wbp, welke kort gezegd bepalen dat maatregelen worden genomen waardoor een passend beveiligingsniveau, gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich meebrengen.
Een inbreuk dan wel inmenging op het recht van bescherming van persoonsgegevens kan voorts alleen gerechtvaardigd worden indien de inbreuk noodzakelijk is ter bereiking van een bepaald doel en de inbreuk voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel en subsidiariteitsbeginsel. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat inbreuken op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene (in casu de prostituee), niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Hier dient dus een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van verwerking en het belang van de prostituee. Het subsidiariteitsbeginsel vereist dat, indien het doel ook op een andere minder nadelige wijze voor de betrokkene kan worden gerealiseerd, daarvoor moet worden gekozen (Zie Rb Den Haag, 5 juni 2013, C/09/428074 en MVT II, 25 892, nr. 3, p. 8 en 9). De APV bevat geen behoorlijk gemotiveerde afweging van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor de vergewisplicht inzake zelfredzaamheid ook op deze grond in strijd is met artikel 10 Grondwet, de Wbp en artikel 8 EVRM. Namens cliënten bestaande uit raamverhuurexploitanten, heeft ons kantoor de gemeente gewezen op deze knelpunten in het nieuwe prostitutiebeleid. Dat de gemeente thans inziet dat de invoering van de zelfredzaamheidtoets wellicht te ondoordacht en te snel is gedaan, blijkt uit een brief van de gemeente aan alle exploitanten van prostitutiebedrijven van 21 februari 2013. Hierin wordt gesteld dat de handhaving inzake de intake op zelfredzaamheid tot nader order wordt opgeschort vanwege strijd met privacywetgeving. Zo blijkt dat een beleid dat dient om de prostituee te beschermen ook zodanig ver kan gaan dat juist aan de andere kant inbreuk wordt gemaakt op andere rechten van de prostituee.