Cliënte, verdacht van rijden onder invloed op de snelweg waardoor zij haar auto niet behoorlijk kon besturen, vrijgesproken.
Cliënte is van de snelweg gehaald door de politie, na een melding dat zij met haar auto tegen de vangrails was gereden, waardoor de politie vermoedde dat zij onder invloed van mogelijk verdovende middelen was. Zij werd aangehouden en bekende desgevraagd in de politiebus verdovende middelen te hebben gebruikt. Dit gebeurde echter zonder haar mede te delen dat zij – als verdachte – niet tot antwoorden verplicht was. Aldus was haar verklaring onrechtmatig verkregen, zo betoogde de verdediging bij de politierechter in Den Haag.
Op het politiebureau aangekomen, werd zij verhoord, doch is zij niet op correcte wijze gewezen op haar recht op een advocaat voorafgaand aan het verhoor. Ook die verklaring was aldus onrechtmatig. Daarna is zij onderworpen aan een urinecontrole. Urinecontroles zijn bruikbaar om de enkele aanwezigheid van verdovende middelen aan te tonen, maar geven geen goede indruk over de mate waarin een persoon beïnvloed is op het moment van urinemonstername.
Om onverklaarbare redenen blijft het urinemonster daarnaast twee maanden op de plank liggen, terwijl deze z.s.m. onderzocht dient te worden. Uit de resultaten blijkt dat cliënte o.m. een concentratie GHB in haar bloed had, naast andere verdovende middelen. De verdediging richtte zijn pijlen op dit onderzoek. Allereerst kon uit het NFI-rapport niet worden opgemaakt of de concentratie GHB en andere verdovende middelen in de urine een dusdanig hoge hoeveelheid was dat de rijvaardigheid hierdoor werd beïnvloed. Bovendien blijkt uit ander onderzoek dat de concentratie GHB in een urinemonster na verloop van tijd aanzienlijk kan stijgen. Hierdoor is het feitelijk onmogelijk om na een paar maanden na te gaan wat de beginwaarde van de GHB-concentratie was. Dit alles maakte de resultaten van het NFI-rapport zo onbetrouwbaar, dat deze niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, aldus de verdediging.
De politierechter was het hiermee eens en oordeelde eveneens dat sprake was van een aantal fouten c.q. vormverzuimen en dat cliënte om die reden moest worden vrijgesproken, ondanks het feit dat zij vermoedelijk wel met verdovende middelen achter het stuur was gekropen.
Amsterdam, 18 juli 2013