geslaagd beroep op vrijwillige terugtred
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: xx/xxxxxx-xx (PROMIS)
Datum uitspraak: 4 april 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
XXX
geboren te xxx op xxx,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres xxx,
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J.S. Preenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P. de Korte naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de xxxxx, in elk geval op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan XXX en/of XXX en/of snackbar XXX, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en / of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die XXX en/of XXX, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren,
– naar bovengenoemde snackbar is gegaan en/of (vervolgens)
– de bovengenoemde snackbar is in gegaan en/of (vervolgens)
– een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (vanonder zijn, verdachtes, jas) heeft gepakt en/of (vervolgens)
– dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, aan die XXX en/of die XXX heeft getoond en/of (vervolgens)
– heeft gezegd: “geld” en/of “geef me geld”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de xxxxx, in elk geval op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld XXX en of XXX te dwingen tot de afgifte van geld en/of een of meer goed(eren) van zijn gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die XXX en/of die XXX en/of snackbar XXX, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
– naar bovengenoemde snackbar is gegaan en/of (vervolgens)
– de bovengenoemde snackbar is in gegaan en/of (vervolgens)
– een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (vanonder zijn, verdachtes, jas) heeft gepakt en/of (vervolgens)
– dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp, aan die XXX en/of die XXX heeft getoond en/of (vervolgens)
– heeft gezegd: “geld” en/of “geef me geld”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de subsidiair tenlastegelegde poging tot afpersing schuldig heeft gemaakt, en baseert zich daarbij op de aangifte van XXX, de aangifte van XXX en de verklaringen van verdachte bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting. Aangever XXX heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een groot mes bij zich had van tussen de 40 en 45 centimeter lang. Uit deze verklaring kan worden afgeleid dat verdachte het mes al onder zijn jas vandaan had gehaald en aan de personen die in de snackbar aanwezig waren heeft getoond.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangiftes en de verklaringen van verdachte bij de politie, de rechter¬commissaris en ter terechtzitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf, te weten een diefstal met geweld, snackbar ‘XXX’ is ingelopen, de personen die in de snackbar aanwezig waren een mes heeft getoond en hen daarbij om geld heeft gevraagd.
Hoewel verdachte zelf niet duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend dat hij het mes
daadwerkelijk aan iemand in de snackbar heeft getoond, acht de rechtbank ook dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Aangever XXX heeft het mes dat hij gezien heeft bij verdachte vrij gedetailleerd beschreven. De rechtbank heeft geen reden om aan zijn verklaring te twijfelen. Daarnaast heeft ook aangeefster XXX verklaard het mes van verdachte gezien te hebben.
4.4 Gebruikte bewijsmiddelen
Een proces-verbaal met nummer xxxxxx van 8 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.A. Bovenhuis, doorgenummerde pagina’s 1-3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever XXX, zakelijk weergegeven:
Ik was op 8 mei 2013 tussen 18.30 uur en 19.00 uur in de snackbar ‘XXX’, gevestigd aan de xxxxx te Amsterdam. Ik zag dat er een jongen de winkel in kwam en dat hij een mes uit zijn jas haalde. De jongen had het mes onder zijn jas aan de rechterzij de. Ik hoorde de jongen jets zeggen, het was zacht. Ik dacht dat de jongen “geld” zei. Ik zag dat het een soort slagersmes was en dat het een puntige voorzijde had. Ik denk dat het mes tussen de 40 en 45 cm lang was. Ik voelde mij bedreigd door de jongen met het mes.
Een proces-verbaal met nummer xxxxxxx van 15 mei 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar B.J. Otto, doorgenummerde pagina’s 36-37.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever XXX, zakelijk weergegeven:
Op 8 mei 2013 was ik met mijn man XXX aan het werk in de snackbar ‘XXX’, waarvan wij samen de eigenaar zijn. Een jongen met een donkere huid liep direct op mij af en hij kwam heel dicht bij mij staan. Hij liet mij een mes zien onder zijn jas.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 maart 2014.
Verdachte heeft verklaard, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of het klopt wat er in de tenlastelegging staat. Dit klopt inderdaad. Ik probeerde het mes uit mijn linkermouw te trekken en ik zei op een zachte toon “Geef me geld”.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 08 mei 2013 te Amsterdam, op de xxxxx, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld XXX en/of XXX te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan XXX en XXX en/of snackbar XXX,
– naar bovengenoemde snackbar is gegaan en
– de bovengenoemde snackbar is in gegaan en
– een mes vanonder zijn, verdachtes, jas heeft gepakt en
– dat mes aan die XXX en die XXX heeft getoond en
– heeft gezegd: “geld” en “geef me geld”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
6.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toekomt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte meerdere malen heeft aangegeven dat hij tot inzicht en reden is gekomen door de aanwezigheid van, dan wel het schreeuwen door aangeefster XXX. Hierdoor heeft verdachte zich gerealiseerd waar hij mee bezig was en heeft hij vervolgens besloten dat hij dat niet wilde. Hij heeft toen de snackbar verlaten. Aangeefster is mogelijk vergeten dat zij heeft gegild vanwege de schrik en het tumult. Het was niet de door aangever opgeheven barkruk die hem deed besluiten de snackbar te verlaten. Verdachte is veel groter en sterker dan aangever en verdachte heeft gezegd dat hij de barkruk had kunnen vastpakken en deze uit de handen van aangever had kunnen trekken. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een tweetal uitspraken, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBGEL:2013:2821 en ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8372, en een arrest, gepubliceerd onder ECLI:NL:G1-IARN:2012:BY5964. Uit deze jurisprudentie blijkt dat van buiten komende factoren, die er mede toe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, niet aan vrijwillige terugtred in de weg behoeven te staan. Verdachte heeft consistent aangegeven dat aangever XXX geen invloed heeft gehad op zijn keuze om vrijwillig terug te treden. Bovendien zou de door aangever XXX geboden weerstand niet aan de daad van verdachte in de weg hebben gestaan, nu verdachte aangever fysiek de baas zou zijn geweest.
6.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Naar de mening van de officier van justitie is er geen sprake van een vrijwillige terugtred van verdachte, omdat verdachte zijn plan om de snackbar te overvallen heeft herzien op het moment dat hij aangever XXX met een barkruk op hem af zag komen. De verklaring van verdachte dat hij tot bezinning is gekomen nadat hij de vrouw in de snackbar hoorde gillen, wordt weersproken door de overige bewijsmiddelen. Aangeefster XXX heeft verklaard dat zij geen enkel geluid heeft gemaakt. Dat aangever XXX verdachte heeft weggejaagd met een kruk en met die kruk achter hem is aangerend, blijkt uit de verklaringen van aangever XXX zelf, de verklaring van aangeefster XXX en de verklaring van een getuige.
Het is mogelijk dat verdachte op enig moment zichzelf heeft afgevraagd waar hij mee bezig was, maar niet duidelijk is dat deze gedachte helemaal uit hemzelf is gekomen. Wellicht is verdachte in zijn eigen verklaring gaan geloven, zodat hij het gebeurde voor zichzelf kon goedpraten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat voorbereiding noch poging bestaat, indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Er is dan sprake van een vrijwillige terugtred van verdachte. Bij de beoordeling of verdachte vrijwillig is teruggetreden gaat het — kortgezegd – om de beantwoording van de vraag of verdachte de keus had om door te gaan of te stoppen. De Hoge Raad heeft overwogen dat de beantwoording van de vraag of gedragingen van een verdachte een vrijwillige terugtred opleveren — mede gelet op de aard van het misdrijf — afhangt van de concrete omstandigheden van het geval (o.a. HR 13 maart 2007, NJ 2007, 171). Ook blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat nog steeds sprake kan zijn van vrijwillige terugtred als mede van buiten komende factoren ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid (HR 22 december 2009, UN BJ9244).
Uit de aangiftes en uit de verklaringen van verdachte blijkt dat de concrete omstandigheden van dit geval als volgt zijn. Nadat verdachte de snackbar is ingelopen, een mes heeft getoond aan aangevers XXX en XXX en om geld heeft gevraagd, verlaat hij de snackbar weer terwijl aangever XXX met een barkruk achter hem aanrent.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij zich af is gaan vragen waar hij eigenlijk mee bezig was nadat hij de angst bij aangeefster XXX zag en haar hoorde schreeuwen, waarna hij besloot de overval te stoppen en hij de snackbar is uitgerend. Hij had de barkruk kunnen afpakken van aangever, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat het zwaartepunt bij het terugtreden ligt in het tot bezinning komen van verdachte en dat hij dus op grond van zijn eigen wil de keuze heeft gemaakt om te stoppen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft zeer kort na het gebeurde, bij zijn voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie op het politiebureau, verklaard dat hij tijdens zijn daad al spijt kreeg van zijn handelen. De rechtbank acht verdachte niet dermate juridisch onderlegd dat hij op dat moment heeft kunnen inschatten dat het afleggen van een dergelijke verklaring met zich zou kunnen brengen dat zijn handelen in dat geval niet als strafbaar kon worden gekwalificeerd. Niet aannemelijk is dus dat verdachte met het oog daarop berekenend zou hebben gehandeld en dus opzettelijk een verklaring in strijd met de waarheid zou hebben afgelegd. Tijdens zijn latere verhoren heeft verdachte bovendien consistent verklaard dat hij uit gewetenswroeging is teruggekomen op zijn voornemen om de overval te plegen.
Uit de verklaring van aangever XXX dat verdachte zachtjes om geld vroeg en uit de verklaring van aangeefster XXX dat zij verdachte niets heeft horen zeggen, kan ook worden afgeleid dat verdachte niet erg overtuigd van zijn zaak leek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte betrouwbaar moet worden geacht. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op enig moment de keus heeft gehad om door te gaan met de overval of daarmee te stoppen en dat voor het besluit om te stoppen niet zozeer een gil van XXX of de barkruk waarmee XXX op verdachte afkwam doorslaggevend zijn geweest -een en ander was immers niet zodanig dat verdachte de overval niet meer kon voltooien- maar dat gewetenswroeging verdachte ertoe heeft gebracht de overval te staken. Het eigen actieve aandeel van verdachte heeft op de voorgrond gestaan en er is aldus sprake van vrijwillige terugtred. Als gevolg van de vrijwillige terugtred kunnen de bewezenverklaarde gedragingen niet worden gekwalificeerd als een poging tot afpersing en verdachte zal voor het bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank geen verplicht reclasseringstoezicht kunnen opleggen. De rechtbank gaat echter wel ervan uit dat verdachte het reeds lopende hulpverleningstraject onder begeleiding van de reclassering op vrijwillige basis zal voortzetten, nu dat in het belang van verdachte wordt geacht.
7. Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: mes.
Onttrekking aan het verkeer
Nu dit mes aan verdachte toebehoort, doch het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van (strafbare) soortgelijke feiten, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
8. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een mes.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Inzake:
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter
mrs. C.S. Schoorl en Sj.A. Rullmann, rechters
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2014.