Hoe gaan kantonrechters om met de WNT?
Op 1 januari 2013 is de ‘Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipublieke sector’ ingegaan (hierna: WNT). Deze wet beoogt de beloning van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector te begrenzen. De wet bepaalt dat topfunctionarissen niet meer mogen verdienen dan 130% van het salaris van een minister. Dit wordt ook wel aangeduid als ‘de normering van topinkomens’. Vanaf 1 januari 2015 is dit percentage verlaagd naar 100% in de WNT-II.
Enkele belangrijke regels uit de WNT zijn:
– Een topfunctionaris mag per jaar niet meer verdienen dat het toepasselijke maximum (de bezoldiging). Ieder jaar wordt de WNT-norm opnieuw vastgesteld. Op dit moment (2014) is dat een bedrag ad € 230.474,-;
– Ook voor ontslagvergoedingen geldt een norm. Dit is maximaal één jaarsalaris, maar met een maximum van € 75.000,-;
– Bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning zijn niet toegestaan.
Werkgevers zijn gebonden aan de regels van de WNT. Overeenkomsten in strijd met deze wet zijn zelfs nietig. Men kan derhalve niet in overeenstemming een hogere ontslagvergoeding afspreken dan € 75.000,-. Accountants zijn daarnaast verplicht om in de jaarverslagen melding te maken of bezoldiging en vergoeding binnen de grenzen van de WNT zijn gebleven. Echter, in de wet staat ook bepaald dat de rechter niet aan de WNT is gebonden (art. 1.6 WNT). Ten aanzien van de vraag hoe rechters in de praktijk omgaan met de WNT zijn recentelijk twee verschillende uitspraken verschenen.
Uitspraak Kantonrechter Rotterdam (07-08-2014 AR 2014-0761)
In deze zaak was de werknemer statutair directeur van een woningbouwvereniging. Hij was in 2001 in dienst getreden bij deze woningbouwvereniging en sinds 2003 statutair directeur. De werkgever, een woningbouwvereniging, was al geruime tijd ontevreden over zijn functioneren. De werknemer is door de raad van commissarissen in april 2014 ontslagen. In de daaropvolgende procedure bij de kantonrechter verzocht de werkgever vervolgens ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Er werd aangevoerd dat ondanks herhaaldelijke gesprekken geen verbetering zichtbaar was. De werkgever vond een (neutrale) vergoeding conform de kantonrechtersformule niet passend, omdat de noodzaak tot beëindiging in de risicosfeer van de werknemer lag. Daarnaast verzocht de werkgever het bedrag -gelet op de WNT- te limiteren tot maximaal € 75.000,-.
De kantonrechter oordeelde echter als volgt. De werkgever had concreet en specifiek kenbaar moeten maken op welke punten zij kritiek had ten aanzien van het functioneren van de werknemer. Ook diende de werkgever een termijn te stellen voor verbetering. Er was geen disfunctioneringsdossier opgebouwd. De kantonrechter oordeelde daarom dat de werkgever niet zorgvuldig was geweest. Hierdoor was de werkgever verwijtbaar en dit diende tot uitdrukking te komen in de hoogte van de toe te kennen vergoeding door verhoging van de C-factor. Daarnaast legde de kantonrechter het verweer van de werkgever ten aanzien van de WNT en de limitering tot € 75.000,- naast zich neer. Dit vanwege het feit dat de arbeidsovereenkomst was overeengekomen voor de inwerkingtreding van de WNT.
Uiteindelijk is een vergoeding van C=1,15 (€ 247.000,-) toegekend. Dit ligt zowel boven het maximum jaarsalaris als boven de maximale vergoeding voorvloeiende uit de WNT.
Uitspraak Kantonrechter Utrecht (01-09-2014 AR 2014-0759)
In deze zaak was de werknemer eveneens statutair directeur van een woningbouwvereniging. Hij werkte hier sinds 1993 en werd in 1996 statutair directeur. In april 2014 verzocht de werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding die niet hoger zou zijn dan € 75.000,- (conform de WNT). De werkgever gaf als reden voor de ontbinding dat het vertrouwen in de werknemer was verloren. Verschillende gemeenten hadden daarbij de samenwerking met de werkgever beëindigd, vanwege de persoon van de werknemer. Ook zou er een angstcultuur leven onder het personeel.
De kantonrechter wees het ontbindingsverzoek toe. De kantonrechter benadrukte dat hij bij de vaststelling van de ontbindingsvergoeding op zichzelf niet aan de in de WNT genoemde maxima gebonden was (art. 1.6 WNT). Vastgesteld werd dat het salaris van de werknemer niet meer bedroeg dan de volgens de WNT toegestane maximale bezoldiging. Alle omstandigheden meegewogen, was beide partijen een verwijt te maken. Indien de kantonrechtersformule zou worden gevolgd, kwam C=1 neer op een vergoeding van € 300.000,-. Dit is vele malen hoger dan het maximumbedrag uit de WNT. De kantonrechter benadrukte dat -vanwege de discussie rondom de hoogte van beëindigingsvergoedingen in het algemeen (en die van topfunctionarissen in de semipublieke sector in het bijzonder)- de werknemer er rekening mee diende te houden dat een eventuele beëindigingsvergoeding lager zou uitvallen. Desondanks werd het billijk geacht om een vergoeding toe te kennen waarbij de werknemer geen inkomensachteruitgang zou ondervinden voor ongeveer twee jaar en dit kwam neer op € 180.000,-. De kantonrechter nam hier de WNT dus wel mee, maar week alsnog van de limitering af. De WNT had in dit geval een dempend effect op de vergoeding (van 300.000 naar 180.000).
Bovenstaande uitspraken illustreren hoe verschillend kantonrechters met de WNT omgaan. De kantonrechter in Rotterdam stelt zich in principe op het standpunt dat iedere arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2013 niet onder WNT valt. De kantonrechter in Utrecht gaat niet zo ver, maar legde vervolgens de maximale ontslagvergoeding van € 75.000,- naast zich neer om daar met ruim een ton overheen te gaan. Hierdoor is de vraag gerechtvaardigd of de WNT op deze manier wel haar doel kan bereiken.
Kort en goed: de jurisprudentie van de WNT is wisselend en bovendien nog volop in ontwikkeling. Wilt u meer weten over de WNT, neem dan contact met ons op.