SFT ↔ XXX
RECHTBANK AMSTERDAM,
SECTOR KANTON, LOCATIE AMSTERDAM
rolnummer: 12-15520
9
datum: 5 juli 2013
Vonnis in de zaak:
STICHTING SOCIAAL FONDS TAXI, eiseres,
gevestigd te Culemborg,
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts,
tegen:
,
gedaagde,
wonende te,
in persoon procederend.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij tussenvonnis van 21 december 2012 — waarvan de inhoud als hier ingelast en overgenomen geldt — werd aan gedaagde opgedragen het in dat vonnis genoemde overzicht met toelichting en bewijsstukken over te leggen.
Gedaagde heeft een en ander overgelegd.
Eiseres heeft vervolgens een akte uitlaten tevens wijziging eis genomen, met bewijsstukken. Gedaagde heeft een schriftelijke reactie op de overgelegde bewijsstukken ingediend. Eiseres heeft een akte uitlaten tevens wijziging eis genomen.
Daarna kwam de zaak weer voor vonnis te staan. Vonnis is nader bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Bij de 24 oktober 2012 gehouden comparitie is gebleken dat een belangrijk — zo niet het enige — geschilpunt nog is of gedaagde bij de berekening van het loon dat hij (nog) zou moeten betalen aan zijn medewerkers die bij hem in dienst waren in de periode waarom het in deze procedure gaat mag aftrekken de schade die deze medewerkers aan de door hen voor hun werk gebruikte auto’s hebben toegebracht. Daarover werd overwogen als volgt.
In de wet (artikel 7:661 BW) is met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werknemer voor de schade die hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden aan zijn werkgever toebrengt bepaald, dat de werknemer daarvoor niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. In artikel 1.10.8 van de CAO wordt dit herhaald, waarna is bepaald:
“Als moet worden aangenomen dat de schade het gevolg is opzet of bewuste roekeloosheid dan moet de werkgever de volgende stappen ondernemen: aan de werknemer binnen één maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen schriftelijk mee delen dat hij vergoeding van de schade zal eisen;
– het bedrag van de schade zo snel mogelijk vast stellen, doch uiterlijk binnen één jaar nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen.
(… )”
Dit zogenaamde stappenplan is tussen de partijen bij de CAO, werkgevers en werknemers, overeengekomen en vervolgens in de CAO opgenomen. Waar in de wet de mogelijkheid tot het nemen van verhaal op een werknemer al was beperkt tot de gevallen waarin de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid, is in dit stappenplan aanvullend bepaald (1) dat in het geval dat de werkgever vergoeding zou kunnen eisen hij binnen één maand aan de desbetreffende werknemer schriftelijk moet mee delen dat hij dat zal doen, en voorts (2), dat de werkgever uiterlijk binnen een jaar de schade moet vast stellen. Gezien deze verdere aan de mogelijkheid tot het nemen van verhaal gestelde beperking, moet worden geoordeeld dat gedaagde in die gevallen, waarin hij volgens de regel van de wet verhaal zou kunnen nemen op een werknemer (en, binnen de regels van de wet, verrekening van zijn schade met het loon zou kunnen toepassen), hij dat niet (meer) kan als hij niet binnen een maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen, schriftelijk aan de desbetreffende werknemer heeft meegedeeld dat hij vergoeding van de schade zal eisen.
Het voorgaande betekent dat gedaagde aan eiseres, die met het toezicht op de naleving van de CAO is belast, in die gevallen, waarin gedaagde tot verrekening van schade met loon is overgegaan, zal moeten aantonen (1) dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de desbetreffende werknemer, en in ieder geval ook (2) dat gedaagde binnen een maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen, schriftelijk aan de desbetreffende werknemer heeft meegedeeld dat hij vergoeding van de schade zal eisen.
2. Gedaagde werd in de gelegenheid worden gesteld om in die gevallen, waarin hij tot verrekening is overgegaan, aan te tonen dat (tenminste) aan de twee hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan. Hij kan dit doen door het verstrekken van een overzicht van die gevallen, waarbij per geval moeten zijn bijgevoegd (1) een toelichting op de schadeveroorzakende gebeurtenis, waaruit moet blijken wanneer de gebeurtenis heeft plaats gevonden en wanneer gedaagde daarvan kennis heeft genomen, en ook waarom naar het oordeel van gedaagde sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, een en ander met de daarbij behorende bewijsstukken, en (2) een kopie van de brief waarin gedaagde aan de desbetreffende werknemer heeft meegedeeld dat hij vergoeding van schade zal eisen.
3. Gedaagde heeft voor de zitting van 18 januari 2013 een toelichting gegeven en bewijsstukken overgelegd.
4. Eiseres heeft in haar reactie hierop de vordering aangepast. De vordering, waarop nu moet worden beslist, is als volgt:
veroordeling van gedaagde tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in het e-mailbericht van eiseres van 8 augustus 2012 dat als productie 10 is overgelegd, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag;
veroordeling van gedaagde tot betaling van € 618,97 ter zake van de openstaande sf- nota’s 2011, 2012 en 2013;
III. veroordeling van gedaagde tot betaling van € 9.300,00 als forfaitaire schade¬vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
IV. veroordeling van gedaagde tot betaling van € 833,00 wegens buitengerechtelijke kosten, eveneens met rente als voormeld.
5. In zijn toelichting heeft gedaagde verklaard dat aan het vereiste dat hij binnen een maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen, schriftelijk aan de desbetreffende werknemer moet hebben meegedeeld dat hij vergoeding van de schade zal eisen, niet is voldaan. Alleen dit al brengt mee dat gedaagde geen verrekening van schade met het loon van de desbetreffende werknemer meer kan toepassen. Gedaagde zal daarom de door eiseres verlangde opgaven moeten doen zonder dat hij op het loon van de desbetreffende werknemers schadebedragen in mindering heeft gebracht.
6. Blijkens de door eiseres daarop gegeven toelichting moeten de looncorrecties zoals genoemd in punt 1. van het e-mailbericht van eiseres van 8 augustus 2012 nog worden uitgevoerd en moeten ten bewijze dat deze looncorrecties zijn uitgevoerd bewijsstukken worden toegezonden. De vordering is toewijsbaar in die zin, dat gedaagde zal worden veroordeeld om de desbetreffende werknemers in te schalen volgens het gegeven overzicht (“Uurloon 2010 CAO” en “Uurloon 2011 CAO”) en een berekening te maken van hetgeen de desbetreffende werknemers dan nog te goed hebben, en ook een salarisspecificatie, waaruit moet blijken wat de brutobedragen zijn, welke inhoudingen moeten worden gepleegd en wat netto resteert. Gedaagde zal voorts worden veroordeeld om de hierna te noemen periode de berekeningen en salarisspecificaties aan eiseres over te leggen, op straffe van een dwangsom zoals hierna zal worden vermeld. Uiteraard dient gedaagde de werknemers nog te betalen hetgeen zij zullen blijken te zijn tekort gekomen. Bij de beantwoording van de vraag of gedaagde kan worden veroordeeld om straffe van een dwangsom betaalbewijzen over te leggen wordt tot uitgangspunt genomen dat volgens de wet geen dwangsom kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Omdat zonder betaling van een geldsom geen betaalbewijzen zullen kunnen worden overgelegd, behoort een veroordeling tot overleggen van betaalbewijzen op straffe van een dwangsom achterwege te blijven.
7. Gedaagde heeft om matiging van de forfaitaire schadevergoeding verzocht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de hoofdreden van de te late aanlevering van stukken is te wijten aan het feit dat zijn partner, die belangrijke ondersteuning bood bij de administratie, vanwege zeer ernstige gezondheidsklachten gedurende geruime tijd uitgeschakeld is geweest als gevolg waarvan hij er voor het bedrijf en ook voor de zorg van twee kinderen alleen voorstond.
8. Eiseres heeft hiertegenover aangevoerd dat de slechte gezondheidstoestand niet de belangrijkste reden kan zijn van de opgetreden vertraging in aanlevering van informatie, en dat de slechte gezondheidstoestand van de partner van gedaagde geen overmacht oplevert, los van het feit dat deze voor rekening en risico van gedaagde moet blijven.
9. Mede gezien de overgelegde medische verklaring is voldoende aannemelijk geworden dat het persoonlijk en zakelijk bestaan van gedaagde en zijn partner geruime tijd vanwege zeer ernstige gezondheidsproblemen van gedaagdes partner ernstig nadelig is beïnvloed, en dat dit van invloed is geweest op de vertragingen die ertoe hebben geleid dat eiseres uiteindelijk de onderhavige procedure moest opstarten. Op zich is juist dat deze ellende in de verhouding tussen partijen geen bevrijdend verweer oplevert of anderszins aan eiseres kan worden tegengeworpen, evenmin als dat kan met de door eiseres gesignaleerde slechte financiële situatie van gedaagde. Geoordeeld wordt dat er aanleiding is om de gevorderde schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 5.000,00. Voor de eveneens verzochte matiging van de buitengerechtelijke kosten is echter geen grond.
10. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing waarbij gedaagde in de kosten van het geding zal worden veroordeeld omdat hij moet worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.
BESLISSING
Gedaagde wordt veroordeeld om in de e-mail van 8 augustus 2012 genoemde werknemers in te schalen volgens het in die mail met betrekking tot die werknemers gegeven overzicht (“Uurloon 2010 CAO” en “Uurloon 2011 CAO”) en een berekening te maken van hetgeen de desbetreffende werknemers dan nog te goed hebben, en ook een salarisspecificatie, waaruit moet blijken wat de brutobedragen zijn, welke inhoudingen moeten worden gepleegd en wat netto resteert.
Gedaagde wordt veroordeeld om binnen vier weken na dit vonnis aan eiseres de bewijsstukken daarvan (berekeningen en salarisspecificaties) over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat gedaagde zou nalaten aan deze veroordeling te voldoen. Bepaald wordt dat boven een bedrag van € 5.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.
Gedaagde wordt veroordeeld om aan eiseres te betalen € 618,97 terzake van de openstaande sf-nota’s 2011, 2012 en 2013.
Gedaagde wordt voorts veroordeeld om aan eiseres te betalen € 5.000,00 wegens forfaitaire schadevergoeding en € 833,00 (inclusief BTW) wegens buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 26 april 2012 tot aan de voldoening.
Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op:
– kosten exploot van dagvaarding € 90,64
– vast recht € 437,00
– salaris gemachtigde € 1.200,00
€ 1.727,64
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Gewezen door mr. R.A.J. van der Linde, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.