SNCU ↔ Efe Uitzendbureau
RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton Den Haag
B
Rolnr.: 2744948 / RL EXPL 14-3337
25 september 2014
Vonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,
statutair gevestigd te Barendrecht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. drs. M.H.D. Vergouwen,
tegen
XXX, handelend onder de naam Efe Uitzendbureau,
wonende te ‘s-Gravenhage,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna respectievelijk “de SNCU” en “Efe” genoemd.
I. Procedure
1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
– de dagvaarding van 21 januari 2014, met producties;
– de akte uitlating van 8 mei 2014, van de zijde van de SNCU;
– de conclusie van antwoord, bij brief van 26 mei 2014.
Na de conclusie van antwoord is bij mondeling tussenvonnis een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Deze is gehouden op 3 september 2014. Namens de SNCU is verschenen I.C.A. Pasmans, vergezeld van de gemachtigde. Efe is in persoon verschenen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Tenslotte is het vonnis bepaald op heden.
2. Feiten
1.1. De SNCU is in februari 2004 opgericht door werknemersorganisaties (FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie) en de werkgeversorganisatie in de uitzendbranche, Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU). De belangrijkste taken voor de SNCU bestaan uit het geven van voorlichting en informatie, alsmede uit het toezien op een correcte naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. De bevoegdheden van de SCNU zijn vastgesteld in de CAO voor Uitzendkrachten.
1.2. De CAO voor Uitzendkrachten is algemeen verbindend verklaard in de periode van 25 mei 2008 tot en met 28 maart 2009, van 26 juni 2009 tot en met 27 maart 2011, van 14 juli 2011 tot en met 31 maart 2012 en van 12 september 2013 tot en met 17 september 2015.
1.3. Er bestaat ook een CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: “Sociaal Fonds CAO”). Deze CAO is algemeen verbindend verklaard in de periode van 28 juni 2009 tot en met 27 maart 2011 en van 2 juni 2011 tot en met 28 maart 2014.
1.4. In artikel 4 van de statuten van de SNCU staan de middelen beschreven die de SCNU ter beschikking staan om haar doel te bereiken. De werkzaamheden van de SNCU behelzen onder meer het optreden in en buiten rechte, zo nodig ter verkrijging van maatregelen tegen hen die de bepalingen van de CAO niet getrouwelijk naleven. De SNCU heeft een deel van haar bevoegdheden overgedragen aan de Commissie Naleving CAO voor Uitzendkrachten (hierna: “CNCU”). De CNCU houdt toezicht op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten.
1.5. Sinds 6 oktober 2011 loopt er een onderzoek bij Efe op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. In het kader van dit onderzoek heeft het onafhankelijke externe onderzoeksbureau VRO op 26 april 2013 een controle uitgevoerd bij Efe. VRO heeft de voorlopige uitkomsten van haar onderzoek bij brief van 5 juli 2013 aan Efe gestuurd. Efe heeft hierop geen commentaar geleverd, zodat deze voorlopige uitkomsten zijn vastgesteld als definitieve rapportage. SNCU heeft het definitieve rapport per brief van 4 oktober 2014 aan Efe toegestuurd. In het rapport is geconcludeerd, dat sprake is van diverse overtredingen van de CAO, waarbij de materiële benadeling van de (ex-)werknemers van Efe is vastgesteld op € 98.362. Aan de hand van de overtredingen en de materiële benadeling heeft de SNCU een schadevergoeding vastgesteld op € 5.000.
1.6. In de brief van 4 oktober 2013 is Efe gevraagd te verklaren (i) dat hij het vastgestelde bedrag van de materiële benadeling alsnog uitbetaald, (ii) dat hij een aantal specifieke bepalingen van de CAO zal gaan naleven en (iii) dat hij zal meewerken aan een nacontrole. SNCU heeft Efe bij brief van 29 oktober 2013 een rappel gestuurd en nogmaals om de verklaringen verzocht en zij heeft Efe bij brief van 15 november 2013 in gebreke gesteld. Bij brief van 4 december 2013 heeft zij Efe gemeld dat Efe, wegens het uitblijven van een reactie, de gevorderde schadevergoeding verschuldigd is. Vervolgens is het dossier overgedragen aan de raadsman van SNCU, die Efe bij brief van 12 december 2013 heeft gesommeerd de gevraagde verklaringen alsnog af te leggen.
3. Vordering, grondslag en verweer
3.1. SNCU vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Efe te veroordelen:
I tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en van de Sociaal Fonds CAO indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van dit vonnis in gebreke is;
II tot nabetaling aan de betrokken werknemers van het bedrag van € 98.362, zoals gemeld in de brief van 4 oktober 2013, ten blijke waarvan aan de SNCU betaalbewijzen en specificaties worden overgelegd, zulks binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 99.000;
III om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen een bedrag van € 5.000 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.808,62 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V tot betaling van de proceskosten.
3.2. SNCU legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van voormelde feiten, het volgende ten grondslag. Efe drijft een onderneming die werknemers ter beschikking stelt aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten. Op de onderneming van Efe is de (algemeen verbindend verklaarde) CAO voor Uitzendkrachten, gezien de werkingssfeer, zoals omschreven in artikel 2, van toepassing. Het externe onderzoeksbureau VRO heeft vastgesteld dat Efe de bepalingen van de CAO voor Uitzendkrachten niet naleeft. Ondanks sommatie daartoe heeft Efe niet toegezegd de CAO voor Uitzendkrachten te gaan naleven, de (ex)werknemers te compenseren voor de geconstateerde materiële benadeling of her-controle toe te staan, zodat zij thans een schadevergoeding is verschuldigd van € 5.000. Gelet hierop heeft SNCU er thans belang bij in rechte alsnog nakoming te vorderen en de vastgestelde schadevergoeding op te eisen. SNCU maakt voorts aanspraak op buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”).
3.3. Efe heeft als verweer aangevoerd dat VRO weliswaar bij Efe is geweest voor het onderzoek, maar dat zij ter plekke geen volledige controle heeft kunnen uitvoeren doordat de server van de boekhouder op de dag van de controle plat lag en niet bereikbaar was om stukken vanuit onder andere de salaris- en kasadministratie te overleggen. Deze stukken zijn later alsnog naar VRO opgestuurd, maar VRO heeft gezegd dat zij deze stukken nooit heeft ontvangen. Vervolgens hebben Efe en de boekhouder de bereidheid uitgesproken de stukken alsnog persoonlijk te overhandigen en VRO uitgenodigd nogmaals langs te komen voor onderzoek, maar daarop is nooit gereageerd.
4. Beoordeling
4.1. Efe heeft niet weersproken dat hij de correspondentie, die SNCU en haar raadsman aan Efe hebben gestuurd, heeft ontvangen. Dit staat derhalve tussen partijen vast. SNCU heeft het verweer van Efe, dat hij ontbrekende stukken alsnog heeft aangeleverd en heeft gezegd dat hij deze nog een keer kon aanleveren, weersproken. Efe heeft vervolgens zijn verweer niet nader toegelicht. Uit niets blijkt dat Efe werkelijk contact heeft gehad met VRO, stukken heeft toegestuurd of VRO heeft uitgenodigd alsnog het onderzoek ter plekke bij Efe af te ronden, waardoor het verweer onvoldoende concreet is. Gelet hierop wijst de kantonrechter dit verweer af.
4.2. Efe heeft voor het overige geen specifiek verweer gevoerd tegen de constatering van SNCU dat Efe, gelet op de uitkomst van het onderzoek van VRO, de CAO voor Uitzendkrachten niet heeft nageleefd, waardoor onder meer (ex)werknemers tot een bedrag van € 98.362 zijn benadeeld. Ook dit staat derhalve in deze procedure tussen partijen vast. Hieruit volgt dat Efe kan worden veroordeeld tot nabetaling van dit bedrag aan zijn (ex)werknemers. SNCU heeft gevorderd dat Efe binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis de betaalbewijzen en specificaties dient te overleggen. De kantonrechter zal Efe hiervoor een termijn van drie maanden geven.
4.3. Ook tegen de overige vorderingen van SNCU heeft Efe geen verweer gevoerd. Nu zich daartegen ook overigens niets verzet, zal de kantonrechter ook deze vorderingen toewijzen. Voor wat betreft de vordering tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de Sociaal Fonds CAO zal de kantonrechter Efe een termijn van drie maanden geven om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen en dit aan SNCU aan te tonen.
4.4. Efe zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van SNCU.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt Efe tot naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en van de Sociaal Fonds CAO indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat hij daarmee vanaf drie maanden na betekening van dit vonnis in gebreke is;
5.2. veroordeelt Efe tot nabetaling aan de betrokken werknemers van het bedrag van € 98.362, zoals gemeld in de brief van 4 oktober 2013 van SNCU aan Efe, ten blijke waarvan aan de SNCU betaalbewijzen en specificaties worden overgelegd, zulks binnen drie maanden na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 99.000;
5.3. veroordeelt Efe om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen een bedrag van € 5.000 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4. veroordeelt Efe tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.808,62 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5. veroordeelt Efe tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van SNCU tot op heden begroot op € 2.419,30, waarvan € 1.400 aan salaris voor de gemachtigde van SNCU;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A.C. Bordes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2014.