SNCU ↔ Daxxa
vonnis
RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 621710 CV EXPL 10-6489 vonnis d.d. 2 maart 2011
inzake
de stichting Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten, statutair gevestigd te Barendrecht,
eiseres, hierna te noemen: SNCU,
gemachtigde: mr. drs. M.H.D. Vergouwen, advocaat te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Daxxa Diensten B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te (4704 AD) Roosendaal, aan het adres Oostenlijke Havendijk 13D,
gedaagde, hierna te noemen: Daxxa,
gemachtigde: mr. J.B. Vallenduuk, advocaat te Haarlem.
1. Het verdere verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 het tussenvonnis van 24 november 2010 en de in dat tussenvonnis genoemde stukken; 1.2 de mondelinge behandeling van 4 januari 2011, de in dat kader door de griffier gemaakte
aantekeningen en de namens Daxxa in dat verband overgelegde uitspraak van de
rechtbank ‘s-Gravenhage, alsmede het audiëntieblad van die datum.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
SNCU vordert bij vonnis, na wijziging c.q. vermeerdering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Daxxa te veroordelen tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer precies tot overlegging van de stukken zoals gespecificeerd in de brief van de SNCU van 4 mei 2010, zoals overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, zulks mede gebaseerd op de exhibitieplicht, zoals opgenomen in artikel 843a
Rv, dit onder verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,00 voor iedere dag dat Daxxa hiermee binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijft;
Daxxa te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de SNCU te voldoen de somma van € 100.000,00, als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
Daxxa te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 1.785,00, inclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag
van de algehele voldoening;
IV. Daxxa te veroordelen in de kosten van dit geding.
Daxxa concludeert tot het bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaren van SNCU in haar vorderingen, althans tot ontzegging dan wel afwijzing hiervan, met veroordeling van SNCU in de kosten van deze procedure.
3. De verdere beoordeling
3.1 Tijdens de mondelinge behandeling van 4 januari 2011 hebben partijen geen minnelijke regeling bereikt. Eerder bleek doorverwijzing voor mediation niet mogelijk.
In deze zaak gaat het om een gecompliceerd juridisch geschil betreffende een vordering van SNCU tot naleving van de volgens haar toepasselijke CAO’s, waartegen namens Daxxa een aantal principiële verweren naar voren zijn gebracht. Beide partijen stellen belang te hebben bij de beantwoording in deze procedure van de voorliggende juridische vragen in dit geschil. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen -kort gezegd- volhard bij hun eerder
ingenomen standpunten. Voor zover nodig komt de kantonrechter hierna op deze standpunten terug.
3.2 De kantonrechter gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten:
3.2.1 Vanaf het najaar 2005 vindt er in de uitzendbranche controle plaats op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten.
3.2.2 De SNCU is in februari 2004 opgericht door de werknemersorganisaties
(FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie) en de werkgeversorganisatie in de uitzendbranche (hierna te noemen ABU).
3.2.3 De SNCU is in het leven geroepen om activiteiten te bevorderen die gericht zijn op het creëren van goede arbeidsverhoudingen in deze bedrijfstak. De belangrijkste taken voor de SNCU bestaan uit het geven van voorlichting en informatie, alsmede het toezien op een correcte naleving van de CAO.
3.2.4 De huidige CAO voor Uitzendkrachten is afgesloten voor de periode 29 maart 2009 tot 29 maart 2014. Deze CAO voor Uitzendkrachten is bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna te noemen de Minister) algemeen verbindend verklaard op 19 juni 2009, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 23 juni 2009 (nummer 113). Het besluit geldt tot en met 28 maart 2011. De werkingssfeer van deze CAO wordt bepaald in artikel 2. De algemeen verbindend verklaarde CAO voor Uitzendkrachten, zoals geldend tot 28 maart 2011, is als productie 1 in kopie bij dagvaarding overgelegd. De CAO, zoals geldend voor de controleperiode, is als productie 2 in kopie bij dagvaarding overgelegd. 3.2.5 Naast de CAO voor Uitzendkrachten bestaat er ook een CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, die ook bij besluit van de Minister van 30 september 2008 algemeen verbindend is verklaard tot en met 30 maart 2009. Dit besluit is op 8 oktober 2008 in de plaats getreden van het besluit van de Minister van 15 juni 2007. Bij besluit van de Minister van 24 juni 2009 is de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche voor de derde maal algemeen verbindend verklaard voor de periode 28 juni 2009 tot en met 27 maart 2011. Deze CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche kent in artikel 2 dezelfde werkingssfeer als de CAO voor Uitzendkrachten. De algemeen verbindend verklaarde CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche is als productie 3 in kopie bij dagvaarding overgelegd. 3.2.6 In artikel 4 van de statuten van de SNCU, zoals opgenomen in de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche op pagina 11 e.v., staan de middelen omschreven die SNCU ter beschikking staan om haar doelstellingen te bereiken.
3.2.7 Conform artikel 7, lid 4, van de statuten van de SNCU heeft zij een deel van haar
bevoegdheden overgedragen aan een bij reglement in te stellen Commissie Naleving CAO voor Uitzendkrachten (hierna te noemen: CNCU). De CNCU kent het houden van toezicht op de naleving van genoemde CAO’s als haar specifieke doel.
3.2.8 De door de CNCU gehanteerde werkwijze is omschreven in een reglement. In artikel 4, lid 3, van dat reglement staat dat de werkgever gehouden is zijn volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan het onderzoek door de CNCU. Bij uitblijven van medewerking is de CNCU bevoegd de bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
3.2.9 Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende tenminste 14 dagen nalatig blijft de door de SNCU verzochte gegevens te verstrekken, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, is hij door dat enkele feit conform het reglement verplicht aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen.
Met betrekking tot de bepaling van deze forfaitaire schadevergoeding heeft het bestuur van de SNCU een beleid vastgesteld, dat vast is gelegd in een tweetal notities. Een staffel oplopend tot een maximum van € 100.000,00 wordt toegepast bij materiële afwijkingen en bij niet meewerkende ondernemingen wordt de forfaitaire schadevergoeding standaard bepaald op € 100.000,00.
3.2.10 Daxxa houdt zich -gelet op haar bedrijfsomschrijving in het Handelsregister (productie 5 bij dagvaarding)- bezig met: “Het uitzenden, detacheren, werven en selecteren, alsmede coachen en trainen van medewerkers. Salarisadministratie, loondienstservice (payrollen) en advies. Personeelsdiensten. Administratie voor derden.”
3.2.11 Daxxa is lid van de Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (hierna te noemen NVUB). Als lid van de NVUB dient Daxxa de NVUB-CAO na te leven. 3.2.12 Bij brief van 4 mei 2010 (productie 6 bij dagvaarding) heeft SNCU -kort gezegd- aan Daxxa verzocht tot het schriftelijk aanleveren van afschriften van een selectie van de administratieve bescheiden, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2 van het reglement II.
3.2.13 Daxxa heeft bij e-mail van 11 mei 2010 (productie 7 bij dagvaarding) om uitstel voor het aanleveren van de bescheiden verzocht. Dit uitstel is door SNCU tot 7 juni 2010 verleend.
3.2.14 Bij brief van 7 juni 2010 (productie 8 bij dagvaarding) heeft de raadsman van de Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (hierna te noemen: NVUB) ten behoeve van haar lid Daxxa op de brief van 4 mei 2010 gereageerd. Hierbij wordt onder meer de bevoegdheid van SNCU en CNCU om een onderzoek in te stellen niet erkend en tevens wordt aangevoerd dat de overlegging van gegevens door Daxxa aan de SNCU in strijd zou zijn met het recht op privacy.
3.2.15 Bij brief van 16 juli 2010 heeft de raadsman van SNCU gereageerd op de brief van de raadsman van NVUB. In die brief wordt gereageerd om genoemde verweren en tevens wordt conform artikel 5 Reglement II Daxxa verzocht om de gevraagde bescheiden binnen vijf dagen aan te leveren. Omdat de gevraagde bescheiden door SNCU niet werden ontvangen heeft de raadsman van SNCU per e-mail van 22 juli 2010 (de raadsman van de NVUB en) Daxxa verzocht de gevraagde bescheiden binnen drie dagen aan te leveren. Een en ander is conform art. 5 Reglement IT.
3.2.16 Bij brief van 2 augustus 2010 heeft (de raadsman van de NVLTB en) Daxxa de raadsman van SNCU bericht dat Daxxa niet zal overgaan tot het overleggen van de gevraagde bescheiden. Hierbij wordt o.m. aangevoerd, dat de representativiteit zou ontbreken, er geen gegrond vermoeden van overtreding van de CAO’s zou zijn, de CNCU geen bevoegdheden zou hebben en voorts dat de overlegging van de gevraagde gegevens in strijd zou zijn met het recht op privacy van werknemers.
3.2.17 Bij brief van 20 augustus 2010 heeft de raadsman van de SNCU gereageerd op deze stellingen van (de NVUB en) Daxxa. Tevens heeft de raadsman van SNCU medegedeeld, dat de forfaitaire schadevergoeding ad € 100.000,00 inmiddels is verbeurd, te vermeerderen met
de buitengerechtelijke kosten ad € 1.785,00.
3.3 SNCU baseert haar vorderingen (mede) op bovengenoemde vaststaande feiten en zij
concludeert voorts in reactie op de namens Daxxa aangevoerde stellingen samengevat:
- dat met betrekking tot de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor
de Uitzendbranche aan het vereiste van representativiteit is voldaan;
- dat de CAO-partijen bevoegdheden hebben overgedragen aan SNCU en CNCU;
- dat de vrees van Daxxa voor schending van privacy ongegrond is;
- dat SNCU kan overgaan tot het opvragen van de gevraagde schriftelijke bescheiden zonder dat er sprake hoeft te zijn van een gegrond vermoeden van overtreding van de onderhavige CAO-bepalingen. Dat thans overigens sprake is van een gegrond vermoeden
van niet-naleving van de verbindend verklaarde CAO-bepalingen.
- dat een vordering tot nakoming van verbindend verklaarde CAO-bepalingen ook kan
worden ingesteld na de periode van verbindendverklaring.
SNCU biedt bewijs aan van haar stellingen.
3.4 Daxxa voert als meest vergaand verweer aan dat zij niet onder de reikwijdte van de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche valt en ook niet onder de CAO voor Uitzendkrachten. Zij beklemtoont hierbij dat zij geen lid is van de werkgeversorganisatie ABU die beide genoemde CAO’s heeft afgesloten. De algemeen verbindend verklaring door de Minister maakt dit volgens Daxxa niet anders omdat de Minister volgens Daxxa ten onrechte heeft geoordeeld, dat de partijen bij de CAO’s een belangrijke meerderheid vertegenwoordigen van meer dan 60%. Daxxa voert voorts aan dat zij lid is NVU–B, werkgeversvereniging in de uitzendbranche met een eigen CAO. Dat zij gebonden was en is aan de NVUB-CAO in de periode waarover zij nu de stukken ter beschikking zou moeten stellen van SNCU. Daxxa concludeert na een uitvoerig betoog (conclusie van antwoord randnummers 10 t/m 39) dat de Minister de algemeen verbindend verklaring nooit had mogen afgeven. Ter zitting handhaaft Daxxa deze stelling. Gelet hierop is Daxxa van mening, dat SNCU in strijd handelt met het legaliteitsbeginsel nu zij haar bevoegdheid ontleent aan aldus algemeen verbindend verklaarde CAO’s. Dit maakt volgens Daxxa dat onderhavig verzoek tot overleggen van de gevraagde gegevens nietig moet worden verklaard.
Subsidiair is Daxxa van mening, dat nooit een mandaatbesluit is overgelegd waaruit blijkt dat SNCU en CNCU de bevoegdheid had om gegevens aan Daxxa op te vragen. Volgens Daxxa wordt namens SNCU slechts verwezen naar reglementen zonder dat kan worden vastgesteld dat die bevoegdheden actueel nog steeds gelden.
Voorts voert Daxxa aan dat bij SNCU geen gegrond vermoeden bestond om een controle aan te vangen en dat om die reden deze controle onrechtmatig is. Daarnaast bestaat volgens haar het vermoeden dat alleen niet bij de ABU aangesloten bedrijven worden gecontroleerd. Verder voert Daxxa aan dat de te verstrekken gegevens van haar en haar werknemers niet zijn beveiligd. Ten slotte meent Daxxa dat de doelstelling van de CAO voorbij wordt gestreefd door de handelwijze van SNCU en dat dit mitsdien strijd met détournement de pouvoir oplevert. Het vorderen van zowel nakoming van de CAO als ook de forfaitaire schadevergoeding levert volgens Daxxa strijd op met artikel 6:92 BW. De door SNCU opgelegde forfaitaire schadevergoeding is volgens haar niet alleen zonder enige grond maar ook buitenproportioneel. Daxxa acht matiging op zijn plaats. Daxxa betwist de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Ook Daxxa biedt bewijs aan van haar stellingen. Representativiteit
3.5 Gelet op het meest verstrekkende verweer van Daxxa is allereerst aan de orde de beantwoording van de vraag of Daxxa als bedrijf valt onder de reikwijdte van de CAO
Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en de CAO voor Uitzendkrachten. Vast staat, dat Daxxa geen lid van de werkgeversorganisatie ABU, die beide laatstgenoemde CAO’s heeft gesloten.
Niet dan wel onvoldoende is weersproken dat Daxxa lid is van de NVUB een werkgeversvereniging in de uitzendbranche met een eigen CAO. Daxxa is dan ook gebonden aan de NVUB-CAO in de periode waarover zij nu stukken ter beschikking zou moeten stellen aan SNCU. Deze stukken werden bij al genoemde brief van 4 mei 2010 door SNCU aan Daxxa gevraagd. De omstandigheid, dat de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en de CAO voor Uitzendkrachten, gedurende de door SNCU gestelde periodes algemeen verbindend zijn verklaard, doet daar volgens Daxxa niet aan af. Dit mede omdat volgens Daxxa de Minister ten onrechte heeft geoordeeld, dat de partijen bij deze CAO’s een belangrijke meerderheid vertegenwoordigen van meer dan 60%. Daxxa verwijst in dat verband naar de Wet AVV en het Toetsingskader AVV (productie 7 bij Conclusie van Antwoord). Daxxa concludeert dat de Minister op basis van de ter beschikking staande cijfers nooit een avv had mogen afgegeven.
3.6 Alvorens in te gaan op dit primaire verweer stelt de kantonrechter allereerst vast, dat Daxxa -gelet op haar bedrijfsomschrijving- onder de reikwijdte van de onderhavige beide CAO’s valt en ook staat vast, dat Daxxa niet tijdig heeft voldaan aan de uit deze beide CAO’s voortvloeiende informatieplicht jegens SNCU.
3.7 De kantonrechter heeft kennisgenomen van de uitvoerige stellingen van/namens Daxxa gericht tegen bovengenoemde algemeen verbindverklaringen door de Minister. De kantonrechter ziet echter geen noodzaak deze algemeen verbindend verklaringen civielrechtelijk nog eens te toetsen. De Minister heeft de destijds door de NVUB gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Vervolgens is door de NVUB beroep ingesteld bij de rechtbank ‘s-Gravenhage, welke rechtbank de NVUB niet ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep (productie 9 bij dagvaarding). De NVUB heeft daarna hoger beroep ingesteld bij de Raad van State (productie 10 bij dagvaarding). Naar aanleiding van de uitspraak in dit hoger beroep heeft de Minister een nieuw besluit genomen. Dit nieuwe besluit is gevolgd door een procedure voor het Hof Leeuwarden waarin de NVUB (opnieuw) -ondanks de uitspraak van de Raad van State en het nieuwe besluit van de Minister- opnieuw de representativiteit betwist. In haar uitspraak van 31 augustus 2010 heeft het gerechtshof te Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) -zo begrijpt de kantonrechter- geen aanleiding gezien om te treden in de beoordeling van de stellingen van de betrokken appellant betreffende de representativiteit. De kantonrechter is ook van oordeel dat de NVUB en daarmee ook Daxxa zich op enig moment neer moet leggen bij de beslissing(en) van de Minister betreffende de algemeen verbindend verklaringen van CAO’s. De NVUB kan namens haar leden niet bezig blijven. De kantonrechter deelt het oordeel van de Minister in het nieuwe besluit dat nu voldaan is aan alle (vorm)vereisten uit de Toetsingskader AVV. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om de overwegingen van de Minister in dit verband in zijn vonnis uitvoerig te gaan weergeven. Partijen zijn bekend met deze overwegingen.
Strijd met legaliteitsbeginsel
3.8 Gelet op de deugdelijke wijze waarop deze algemeen verbindverklaringen door de Minister tot stand zijn gekomen, is er ook geen sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel indien SNCU zich beroept op de aldus algemeen verbindend verklaarde CAO’s. De stelling van Daxxa op dit punt wordt verworpen.
Bevoegdheden SNCU en CNCU
3.9 Dit geldt ook voor de stelling van Daxxa dat in de CAO’s, in het bijzonder de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, de bevoegdheden van de SNCU en de CNCU niet deugdelijk zouden zijn overgedragen. De kantonrechter verwijst in dat verband naar het gestelde in artikel 7 van laatstgenoemde CAO in combinatie met artikel 7 lid 4 van de statuten en artikel 1 Reglement I. Uit deze artikelen -in samenhang lezend- kan niet anders worden geconcludeerd dat de CAO-partijen hun (controle)bevoegdheden hebben overgedragen aan SNCU en CNCU. Door gebruik te maken jegens Daxxa door SNCU van deze overgedragen bevoegdheden, handelt de SNCU niet onrechtmatig.
Privacy
3.10 Voorts is de kantonrechter -anders dan Daxxa- van oordeel, dat bij de door SNCU gevraagde ter beschikking stelling van bescheiden door Daxxa de privacy van de werknemers van Daxxa niet in het geding is. Terecht merkt SNCU op dat de cao een aantal waarborgen kent om de privacy van de werknemers te waarborgen, waarbij zij onder meer verwijst naar het gestelde in art. 2, art. 5 lid 12 en art. 8 van het Reglement II behorende bij de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Op grond van deze bepalingen is de namens Daxxa geuite vrees ongegrond. Dit klemt te meer nu Daxxa zelf de door haar geuite vrees niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Gegrond vermoeden
3.11 Van de zijde van Daxxa wordt gesteld, dat een gegrond vermoeden voor de door SNCU uitgevoerde controle ontbreekt. De eis van “gegrond vermoeden”, ex art. 5, lid 5 sub a van CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, is echter pas aan de orde bij een onderzoek ter plaatse. Het opvragen van schriftelijke bescheiden, zoals hier aan de orde, kan plaatsvinden zonder dat sprake behoeft te zijn van gegrond vermoeden. Derhalve snijdt ook dit verweer van Daxxa geen hout.
Werkingssfeer cao in tijd
3.12 Wat betreft dit gedeelte van het verweer wordt namens SNCU terecht opgemerkt dat vorderingen tot nakoming van cao-bepalingen ook kunnen worden ingesteld nadat een CAO eventueel is geëxpireerd.
3.13 Samengevat is de kantonrechter van oordeel, dat gelet op bovenstaande alle vorderingen van SNCU voor toewijzing gereed liggen. Aan toetsing van de subsidiaire grondslag tot overlegging van bescheiden ex art._843a Rv behoeft de kantonrechter niet meer toe te komen._________________________________________ De kantonrechter ziet geen grond de gevorderde forfaitaire schadevergoeding te matigen. Dit geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Deze rente en kosten zijn immers een direct gevolg van de weigerachtige houding van Daxxa om haar medewerking te verlenen aan het verzoek tot overlegging van de door SNCU verzochte bescheiden.
4. De beslissing De kantonrechter:
veroordeelt Daxxa tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer precies tot overlegging van de stukken, zoals gespecificeerd in de brief van SNCU van 4 mei 2010, zoals in kopie overgelegd als productie 6 bij dagvaarding;
veroordeelt Daxxa om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de SNCU te voldoen de somma van € 100.000,00, als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de
wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Daxxa om aan SNCU te betalen een bedrag van € 1.785,00 (inclusief BTW)
betreffende buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Daxxa in de kosten van dit geding, aan de zijde van SNCU tot deze uitspraak begroot op € 1.695,93, waaronder € 1.400,00 als salaris voor de gemachtigde van SNCU; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 2 maart 2011.
,JOOR E.RS–T- GROSSE,
Afge an emachtigde eiser(es)/gOaagde
De gt:t rkde rechtbank Breda,