SNCU ↔ Rapido
vonnis
RECHTBANK S-GRAVENHAGE Sector kanton
Locatie ‘s-Gravenhage
tfh
Rolnr.: 1005640/10-30521 25 oktober 2011
Vonnis in de zaak van:
de stichting STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN, gevestigd te Barendrecht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. drs. M.H.D. Vergouwen,
tegen
- 1. de commanditaire vennootschap met een beherend vennoot C.V. RAPIDO DIENSTVERLENING,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
2. de private company limited by shares ATLETIEK DIENSTVERLENING LIMITED,
gevestigd en kantoorhoudende te Folkestone Kent (UK), beherend vennoot van gedaagde
3..
wonende te ‘ )estuurder van gedaagde 2,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr, A.R. Bissessur.
- 1. Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
het tussenvonnis van 5 juli 2011 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
het proces-verbaal en de aantekeningen van de griffier gemaakt ter gelegenheid van de comparitie van partijen gehouden op 29 september 2011;
de faxbrief van de gemachtigde van eisende partij d.d. 10 oktober 2011.
- 2. Feiten
2.1 Gedaagde 1. valt, gezien haar activiteiten onder de werking van de CAO voor de Uitzendkrachten, alsmede onder de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Beide CAO’s zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 27 maart 2011.
2.2 De werkzaamheden van eisende partij behelzen het doen van onderzoek gericht op een betere toepasbaarheid van de CAO’s, het verzamelen van feitelijke gegevens over de arbeidsvoorwaarden ten behoeve van de bij de CAO’s betrokken partijen, alsmede het namens de bij de CAO’s betrokken partijen optreden in en buiten rechte, zonodig ter verkrijging van maatregelen tegen hen die de bepalingen van de CAO’s niet getrouwelijk naleven. Met betrekking tot de voorwaarden en werkwijzen zijn nadere reglementen opgesteld.
Rolnr. 1005640/10-30521 25 oktober 2011
2
2.3 De door eisende partij gehanteerde werkwijze is omschreven in reglement II, zoals opgenomen op de pagina’s 15 tot en met 18 van de bij dagvaarding overgelegde productie 2.
2.4 Artikel 4 lid 3 voor voornoemd reglement bepaalt dat de werkgever verplicht is zijn volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan het onderzoek door CNCU, de commissie waaraan eisende partij een deel van haar bevoegdheden heeft overgedragen. Bij uitblijven van die medewerking is de CNCU bevoegd de gegevens naar beste weten vast te stellen. In artikel 4. lid 2 van het reglement (II) is bepaald dat het aantonen dat eerdergenoemde CAO’s getrouwelijk worden nageleefd, moet geschieden aan de hand van de door of namens de werkgever gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie. In artikel 4, lid 2, sub a tot en met j reglement (II) is een opsomming opgenomen met betrekking tot de op te vragen gegevens.
3. Geschil
3.1 Eisende partij vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter gedaagde partijen, veroordeelt bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot:
- naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en meer precies tot het verlenen van medewerking aan de in te plannen controle, zoals nader gespecificeerd in de brief van haar gemachtigde van 15 juli 2010 (productie 10 bij dagvaarding);
- betaling aan eisende partij, hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, van E 100.000,00 als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot die der algehele voldoening;
- betaling aan eisende partij, hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, van een bedrag van e 1.785,00 inclusief btw, ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot die der algehele voldoening;
- betaling aan eisende partij, hoofdelijk des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, van de proceskosten.
3.2 Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij, naast hetgeen onder de feiten staat vermeld, kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Gedaagde partijen drijven een onderneming die werknemers ter beschikking stelt aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten. Het onderzoek naar gedaagde 1. loopt al sedert 9 december 2008. Aan gedaagde partijen is toen verzocht schriftelijke aanlevering van afschriften van een selectie bescheiden als bedoeld in artikel 4 lid 2 van het reglement 11. Gedaagde partijen hebben niet gereageerd op voormelde brief, zodat eisende partij op 6 januari 2009 een aanmaning heeft gestuurd, die eveneens niet tot enige reactie heeft geleid. Op 20 januari 2009 heeft eisende partij gedaagde partijen in gebreke gesteld. Op 27 januari 2009 hebben gedaagde partijen telefonisch contact gehad met eisende partij. Op 9 februari 2009 heeft eisende partij van gedaagde partijen een aantal stukken ontvangen.
Rolnr. 1005640/10-30521 25 oktober 2011
3
3.4 In de vergadering van 11 mei 2010 heeft de CNCU partij een gegrond vermoeden voor overtreding vastgesteld. Een bij gedaagde partijen geplande administratieve controle (audit) is niet gelukt.
3.5 Omdat gedaagde partijen weigerachtig bleven met betrekking tot het inplannen van een audit heeft eisende partij een gemachtigde ingeschakeld. Deze heeft gedaagde partijen bij aangetekende brief van 15 juli 2010 nog een termijn van veertien dagen gegeven om alsnog een afspraak voor de audit te maken, zulks op straffe van het verbeuren van een forfaitaire schadevergoeding conform artikel 6 van het reglement II. Daarna heeft de gemachtigde op 2 september 2010 gedaagde partijen nogmaals gesommeerd bij aangetekende brief over te gaan tot het maken van een afspraak voor een audit en het vergoeden van de buitengerechtelijke incassokosten ad E 1.785,-.
De kosten die eisende partij kosten heeft moeten maken bedragen € 1.785,00. Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW vordert zij deze van gedaagde partijen.
3.6 Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de eisende partij gedurende tenminste 14 dagen nalatig blijft de door de eisende partij verzochte gegevens te verstrekken, dan is hij door dat enkele feit conform artikel 6 van het reglement (II) verplicht om aan de eisende partij een forfaitaire schadevergoeding te betalen. Eenzelfde forfaitaire schadevergoeding is verschuldigd indien de werkgever na ingebrekestelling door of namens eisende partij binnen veertien dagen volhardt in het niet naleven van de CAO (‘s). Met betrekking tot de betaling van deze forfaitaire schadevergoeding heeft het bestuur van eisende partij een beleid vastgesteld. Bij niet meewerkende ondernemingen wordt de forfaitaire schadevergoeding standaard bepaald op e 100.000,-, nu er geen onderzoeksmogelijkheid bestaat en daarmee ook geen mogelijkheid om de gegevens vast te stellen. Daarnaast is dit bedrag gekozen om een zeer sterke prikkel te geven om in ieder geval mee te werken aan de benodigde gegevensverstrekking. Een lager bedrag zou bepaalde werkgevers kunnen verleiden om te volstaan met het betalen van een te lage boete, in combinatie met het voortzetten van een lucratieve niet-CAO-conforme werkwijze.
3.7 Gezien de weigering van de commanditaire vennootschap alsmede van haar beherend vennoot en de bestuurder van de beherend vennoot om medewerking te verlenen aan het onderzoek, zijn ook de beherende vennoot en haar bestuurder aansprakelijk voor de ontstane geldvordering en de weigering aan de verzoeken te voldoen uit hoofde van onrechtmatige daad.
4. Verweer
Gedaagde partijen hebben bij conclusie van antwoord de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van eisende partij in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gedaagde partijen hebben ten verwere het volgende aangevoerd.
4.1 Het bedrijf van gedaagde partijen is een schoonmaakbedrijf/uitzendbureau. Het uitzendbureau speelt daarbij een ondergeschikte rol.
4.2 Gedaagde partijen hebben op 9 februari 2009 de door eisende partij opgevraagde bewijsstukken aangeleverd, maar daarop niets gehoord. De brieven van 15 juli en 2 september 2010 van eisende partij zijn door gedaagde partijen niet ontvangen. Gedaagde
partijen kunnen zich niet herinneren een aangetekende brief te hebben ontvangen en hebben nooit geweigerd mee te werken aan een audit.
4.3 Gedaagde partijen betwisten de hoogte van de schadevergoeding. Volgens gedaagde partijen is er een wanverhouding tussen de aard van de overtredingen en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
4,4 Gedaagde partijen zijn verder van mening dat zij ten onrechte zijn gedagvaard. Zij hebben vanwege een laag inkomen het bedrag van E 3600,- aan onderzoeks- en incassokosten dat zij eerder aan eisende partij zouden betalen, niet tijdig kunnen voldoen.
S. Beoordeling
Gedaagde. partijen hebben niet gemotiveerd betwist dat de beide door eisende partij genoemde CAO’s van toepassing zijn op gedaagde sub 1 zodat dat vaststaat.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 17 januari 2011 zijn partijen overeengekomen dat gedaagde partijen een bedrag van E 1.750,00, in termijnen, zouden betalen, teneinde eisende partij uiterlijk vóór 1 juni 2011 in de gelegenheid te stellen VRO onderzoek te laten verrichten naar de naleving van de CAO eisen in de onderneming van gedaagde 1.
Op 6 april 2011 heeft de gemachtigde van eisende partij laten weten dat gedaagde partijen zich niet aan de afgesproken betalingsregeling hebben gehouden, en dat gedaagde partijen volhardden in het niet naleven van de CAO’s.
Bij tussenvonnis van 5 juli 2011 is opnieuw een comparitie van partijen gelast, welke op 29 september 2011 is gehouden. Op deze comparitie zijn partijen overeengekomen dat gedaagde partijen aan eisende partij een bedrag van C 1750,- ter zake van door VRO te verrichten onderzoek zouden betalen binnen twee dagen en dat zij eisende partij per direct in de gelegenheid stelden een onderzoek door VRO in te laten stellen naar de naleving van de CAO-eisen. Partijen zijn voorts overeengekomen bij niet tijdige betaling vonnis te vragen. Tenslotte is ter comparitie afgesproken dat partijen de kantonrechter binnen een week na de zitting zouden berichten of de betaling was geschied, waarbij de zaak zou worden verwezen naar de rol van 25 oktober 2011 bij niet betaling.
Bij faxbrief van 10 oktober 2011 heeft de gemachtigde van eisende partij de kantonrechter bericht dat gedaagde partijen het bedrag van E 1750,- niet hebben betaald.
Uit het voorgaande blijkt dat gedaagde partijen, anders dan zij bij conclusie van antwoord hebben aangevoerd, niet hebben meegewerkt aan het doen verrichten van een audit bij gedaagde subl, terwijl zij hebben aangegeven daartoe wel bereid te zijn.
De vordering onder a, welke door de kantonrechter wordt begrepen als een vordering gedaagde partijen te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan een in te plannen administratieve controle binnen de onderneming van gedaagde 1. zal dan ook worden toegewezen, waarbij gedaagde partijen een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis wordt gegeven.
Het verweer van gedaagde partijen zich geen aangetekende brieven te kunnen herinneren is te vaag om ertoe te kunnen leiden dat er een grond is om aan te nemen dat de aangetekend gezonden brieven van 15 juli en 2 september 2010 hen niet hebben bereikt. Dit brengt mee
Rolnr. 1005640/10-30521 25 oktober 2011
5
dat vaststaat dat gedaagde 1. na ingebrekestelling binnen 14 dagen heeft volhard in het niet naleven van de CAO’s, hetgeen onweersproken gesteld tot schadeplichtigheid bij gedaagde partijen leidt.
Bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter als volgt.
Door de handelwijze van gedaagde partijen bestaat er voor eisende partij geen onderzoeksmogelijkheid en daarmee ook geen mogelijkheid om de relevante gegevens vast te stellen. De schadevergoeding dient recht te doen aan het belang van eisende partij om een zeer sterke prikkel te geven om in ieder geval mee te werken aan de benodigde gegevensverstrekking. Een lager bedrag zou bepaalde werkgevers kunnen verleiden om te volstaan met het betalen van een te lage boete, in combinatie met het voortzetten van een lucratieve niet-CAO-conforme werkwijze.
Daar staat echter tegenover de onbetwist door gedaagde partijen aangevoerde omstandigheid dat zij over weinig financiële draagkracht beschikken. Naar het oordeel van de kantonrechter zou toewijzing van de volledige som aan gevorderde schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leiden. De kantonrechter matigt de schadevergoeding daarom tot e 50.000,-. Gedaagde partijen zullen tot betaling daarvan, zoals onbetwist is gevorderd, hoofdelijk worden veroordeeld.
De onbetwist gevorderde hoofdelijke veroordeling tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, wordt toegewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden gedaagd partijen veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde partijen tot het verlenen van medewerking aan een in te plannen administratieve controle binnen de onderneming van gedaagde 1. binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, des dat de een betalend de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eisende partij van een bedrag van e 51.785,- (zegge: éénenvijftigduizend zevenhonderdvijfentachtig EURO), met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 oktober 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, des dat de één betalend, de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, welke aan de zijde van eisende partij tot op heden worden vastgesteld op e 2.095,93, waaronder e 1.800,00 aan salaris voor de gemachtigde van eisende partij;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde.
Rolnr. 1005640/10-30521 25 oktober 2011
6
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. T.F. Hesselink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2011.