SNCU ↔ XXX
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 2017532 CV EXPL 13-13435
uitspraak: 15 november 2013
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam in de zaak van
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2012, verweerster in verzet,
gemachtigde: mr. drs. M.H.D. Vergouwen,
tegen
XXX,
wonende te,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. va Driel.
Partijen worden hieronder aangeduid als “SNCU” en “XXX”.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende processtukken waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
• het inleidend exploot van dagvaarding met producties;
• het verstekvonnis van 14 september 2012;
• het verzetexploot van exploot van 14 maart 2013;
• de conclusie van antwoord in verzet met producties;
• de conclusie van repliek in verzet;
• het tussenvonnis van 9 augustus 2013;
• het proces-verbaal van de op 18 september 2013 gehouden comparitie van partijen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast:
1. Tot de taken van SNCU behoort de controle op de naleving van de algemeen verbindend verklaarde CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (verder “de CAO’s”);
2. Het bedrijf van XXX (“Uitzendbureau Vleesbewerking XXX”, als eenmanszaak op 18 juni 2008 bij de Kamer van Koophandel Rotterdam ingeschreven) valt onder de werkingssfeer van de CAO’s;
3. SNCU heeft bij (aangetekende) brief van 17 februari 2012 om de aanlevering van specifieke stukken verzocht over de periode van januari 2009 tot en met januari 2011;
4. SNCU heeft op 5 maart 2012 een aanmaning gestuurd omdat XXX niet reageerde;
5. XXX is op 5 april 2012 en op 13 april 2012, laatstelijk bij aangetekende brief, in gebreke gesteld;
6. XXX heeft niet binnen de gestelde termijn van 14 dagen gereageerd;
7. XXX, geboren op xxxx, is op verzoek van SNCU bij vonnis van de rechtbank Rotterdam op 15 januari 2013 failliet verklaard.
3. Het geschil en de standpunten van de partijen
3.1 SNCU vordert na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, XXX te veroordelen:
1. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te betalen de som van € 100.000,00 als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening;
2. in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.785,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van de algehele voldoening
3. in de kosten van deze procedure.
SNCU voert daartoe aan dat XXX op grond van de CAO’s gehouden is de door SNCU verzochte en in haar brief van 17 februari 2012 gespecificeerde gegevens aan haar over te leggen, aan welke verplichting XXX, sommaties ten spijt, niet heeft voldaan. Daardoor is XXX de gevorderde forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,00 verschuldigd geworden. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft SNCU haar vordering tot het overleggen van stukken ingetrokken en haar vordering beperkt tot de gevorderde boete en nevenvorderingen.
3.2 XXX heeft de vordering van SNCU gemotiveerd weersproken en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het verstekvonnis en tot afwijzing van de oorspronkelijke vordering van SNCU, met veroordeling SNCU in de kosten in verzet. XXX voert als verweer aan dat de opgelegde boete, mede gezien zijn persoonlijke
omstandigheden, de zeer geringe omvang van zijn bedrijf, onredelijk hoog is en doet een beroep op matiging van de boete. XXX heeft alle bescheiden waarover hij kan beschikken in deze procedure aangeleverd.
4. De beoordeling
4.1 Nu niet anders is gebleken, is XXX tijdig in verzet gekomen en is hij ontvankelijk in zijn verzet.
4.2 Het geschil beperkt zich, na de vermindering van eis, tot de beoordeling van het beroep van XXX op matiging van het gevorderde bedrag. Voor een beroep op matiging is ter vaststelling van het beoordelingscriterium ( art. 6:94 of 6:109 BW) van belang vast te stellen of sprake is van een boete in de zin van artikel 6:91 BW of van vervangende schadevergoeding.
4.3 Ten aanzien van de vraag of gesproken moet worden van een civiele boete of van een aanvullende schadevergoeding wordt, gezien de jurisprudentie, verschillend geoordeeld. De kantonrechter zoekt aansluiting bij de recentelijk gewezen arresten van het hof Den Haag d.d. 12 maart 2013 en 22 oktober 2013 gewezen in de zaak SNCU / Eco Star B.V. (zaaknummer 200.079.353/01).
4.4 De regeling van de in het geding zijnde forfaitaire schadevergoeding ex artikel 6 lid 1 Reglement II, is naar haar aard aan te merken als een boetebeding in de zin van artikel 6:91 BW. Artikel 6 lid 1 Reglement II bepaalt immers dat bij het tekortschieten in de verplichting de gevraagde stukken te verstrekken, de werkgever gehouden is een geldsom te voldoen, terwijl lid 4 bepaalt dat SNCU de door haar geleden schade niet hoeft aan te tonen. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de gevorderde boete ad € 100.000,00 gematigd moet worden (artikel 6:94 BW). Die maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Gelet op het geformuleerde criterium alsmede op de strekking van de boete —een krachtige prikkel tot nakoming van de verplichtingen— en het maatschappelijk belang bij nakoming van algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten en voorkoming van oneerlijke concurrentie, past grote terughoudendheid bij toepassing van de discretionaire bevoegdheid tot matiging.
4.5 In dat kader worden de navolgende feiten en omstandigheden in de beschouwing betrokken.
Enerzijds wordt benadrukt dat met de controle op de naleving van de bepalingen uit de CAO’s een groot maatschappelijk belang is gediend en voorkomen moet worden dat ontduiking van die bepalingen voor de ondernemer lucratief wordt. Met het alsnog overleggen van de gevraagde stukken is niet gebleken dat XXX de CAO’s jegens zijn werknemers correct naleefde. XXX erkent immers dat hij de nota’s van Stipp (Stiplu) en SFU niet kan produceren omdat hij niet wist dat hij hierbij aangesloten moest zijn. Overigens acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat XXX niet op de hoogte was van zijn verplichtingen. Ter comparitie van partijen is immers gebleken dat de vader van XXX, die ook een uitzendbedrijf had met nagenoeg dezelfde naam, bij verstekvonnis van 12 februari 2009 veroordeeld is tot de gevorderde maximale boete. Voorts is XXX bij herhaling gesommeerd om de gegevens te verstrekken, welke sommaties hij telkens bewust negeerde.
Anderzijds mag niet uit het oog verloren worden dat de onderneming van XXX, gelet op de alsnog overgelegde stukken zowel qua personeelsomvang als qua omzet van een zeer bescheiden omvang is geweest en amper enkele jaren heeft bestaan. Ook wordt de leeftijd en hoedanigheid van XXX —als particulier aansprakelijk en inmiddels in staat van faillissement verklaard— in de beoordeling betrokken. Deze omstandigheden in hun samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat de opgelegde boete buitensporig en daarmee onaanvaardbaar is. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter grond om de boete te matigen tot een bedrag van € 20.000,00.
4.6 De gevorderde wettelijke rente is op de wet gegrond en wordt toegewezen.
4.7 Tegen de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten is geen verweer gevoerd, terwijl voldoende gebleken is van buitengerechtelijke werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen. Ook dit onderdeel van de vordering wordt toegewezen, zij het gerelateerd aan het toegewezen bedrag. Toewijsbaar is een bedrag van € 1.190,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.8 Gezien hetgeen hierboven is overwogen kan het verstekvonnis niet in stand kan blijven en zal het vernietigd worden.
4.9 XXX wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van SNCU tot aan deze uitspraak vastgesteld op 952,27 aan verschotten (€ 873,00 aan griffierecht en 79,27 aan explootkosten) en 1.200,00 aan gemachtigdensalaris (3 punten â € 400,00).
5. De beslissing De kantonrechter:
vernietigt het tussen partijen op 14 september 2012 onder zaaknummer 1369246 CV EXPL 12-38857 bij verstek gewezen vonnis;
en opnieuw rechtdoende,
veroordeelt XXX om aan SNCU tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 21.190,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt XXX in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNCU vastgesteld op € 952,27 aan verschotten en 1.200,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2013.