SNCU ↔ Prowerk B.V.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 2548584 \ CV EXPL 13-5314
vonnis van de kantonrechter van 16 september 2014
in de zaak van
de stichting
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten,
hierna te noemen: SNCU,
gevestigd te Barendrecht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H.D. Vergouwen,
tegen
de besloten vennootschap
Prowerk B.V.,
hierna te noemen: Prowerk,
gevestigd te Hoogeveen,
kantoorhoudende te Dedemsvaart,
gedaagde partij,
in rechte vertegenwoordigd door de heer H. Dekker.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 10 juni 2014;
– de akte van Prowerk;
– de akte van SNCU;
– de akte van Prowerk.
1.2. Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. SNCU is opgericht door de werknemersorganisaties FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en De Unie en de werkgeversorganisatie in de uitzendbranche (ABU), om activiteiten te bevorderen die gericht zijn op het creëren van goede arbeidsverhoudingen in deze bedrijfstak. Eén van de taken van SNCU betreft het toezien op een correcte naleving van de CAO voor Uitzendkrachten. Ten behoeve van die taak worden er controles bij werkgevers in de uitzendbranche uitgevoerd.
2.2. De CAO voor Uitzendkrachten was afgesloten geweest voor de periode van 29 maart 2009 tot 29 maart 2014. Deze CAO is algemeen verbindend verklaard geweest van 26 juni 2009 tot en met 27 maart 2011 en van 14 juli 2011 tot en met 31 maart 2012.
2.3. Ten aanzien van de werkingssfeer is in artikel 2 van de CAO voor Uitzendkrachten onder meer bepaald:
1. De CAO is van toepassing op de uitzendovereenkomsten tussen uitzendkrachten en een uitzendonderneming, indien en voor zover de omvang van de uitzendloonsom ten minste 50% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis van die onderneming bedraagt, behoudens dispensatie op grond van artikel 4 van de CAO.
2.4. Naast de CAO voor Uitzendkrachten bestaat er tevens een CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna te noemen: de CAO SFU). Deze CAO is algemeen verbindend verklaard geweest voor de periode van 28 juni 2009 tot en met 27 maart 2011. Recentelijk is deze CAO algemeen verbindend verklaard geweest voor de periode van 2 juni 2011 tot en met 28 maart 2014. De CAO SFU kent dezelfde werkingssfeerbepaling als de CAO voor Uitzendkrachten.
2.5. In het bij voornoemde cao’s behorende Reglement 11 is de werkwijze van de Commissie Naleving CAO Uitzendkrachten vermeld. Aldaar is onder meer bepaald:
(…)
Artikel 4
2. Het aantonen dat de CAO’s getrouwelijk wordt nageleefd moet onder meer blijken uit de door of namens werkgever gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon
en
arbeidstijdenadministratie, waarin mede verwerkt is:
3. De werkgever is verplicht zijn volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de CNCU, gericht op naleving van de CAO’s. Binnen een door de CNCU bepaalde termijn dient de gevraagde informatie door de werkgever aan de CNCU ter beschikking te worden gesteld.
Artikel 5
De werkwijze van de CNCU is als volgt:
1. De CNCU verzoekt uitzendondernemingen/werkgevers schriftelijk tot het aanleveren van afschriften van een selectie van de administratieve bescheiden, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van dit reglement.
2. Indien binnen een termijn van tien werkdagen na dagtekening geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek tot het doen toekomen van de gevraagde gegevens zal de CNCU aan de betreffende onderneming een aanmaning sturen, waarin wordt verzocht binnen vijf werkdagen na dagtekening de gevraagde gegevens aan de CNCU te doen toekomen.
3. Indien binnen de termijn van vijf werkdagen geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek tot het doen toekomen van de gevraagde gegevens, zal de CNCU de betreffende onderneming in gebreke stellen, waarbij deze uitdrukkelijk wordt gesommeerd alsnog binnen drie werkdagen na dagtekening de gevraagde gegevens aan de CNCU te doen toekomen.
4. Indien de ontvangen administratieve bescheiden onvolledig of onjuist worden geacht, wordt de betrokken uitzendonderneming/werkgever schriftelijk verzocht binnen vijf werkdagen na dagtekening aanvullende en/of gecorrigeerde erfschriften van deze administratieve bescheiden aan de CNCU te doen toekomen, conform het gestelde in artikel 4 lid 2.
5. De CNCU controleert op basis van een gegrond vermoeden van overtreding van de CAO’s. Van een gegrond vermoeden is sprake indien:
a. een aangeschreven onderneming conform de procedure ex lid 1 tot en met 3 van dit artikel weigert medewerking te verlenen;
b. een aangeschreven onderneming ex lid 4 van dit artikel onvolledige of onjuiste informatie verstrekt;
Artikel 6
1. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft de vanwege de SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de CAO’s naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
<4. De SNCU hoeft niet aan te tonen dat zij de schade in de omvang als door haar gevorderd ook daadwerkelijk heeft geleden. Artikel 7
1. Partijen bij de CAO’s dragen hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in artikel 3 Wet AVV en artikel 15 Wet CAO met inachtneming van het onderstaande over aan de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) voor zover het betreft de vorderingen terzake van de schade die zijzelf lijden.
2. De bevoegdheid tot het instellen van een schadevergoedingsactie (als bedoeld in de Wet A VV en de Wet CAO) is in beginsel gedelegeerd aan de SNCU
(…)
2.6. Met betrekking tot het bepalen van de in artikel 6 lid 1 van voornoemd Reglement bedoelde forfaitaire schadevergoeding heeft de SNCU (intern) beleid vastgesteld dat is vastgelegd in een tweetal notities. Hieruit volgt dat een staffel oplopend tot € 100.000,-wordt gehanteerd bij materiële afwijking en bij niet meewerkende ondernemingen standaard een bedrag van E 100.000,- wordt gehanteerd nu er alsdan geen onderzoeksmogelijkheid bestaat.
2.7. Prowerk heeft een onderneming gedreven die werknemers ter beschikking heeft gesteld aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten, waarmee Prowerk onder de werkingssfeer van artikel 2 van de hiervoor genoemde CAO’s valt.
2.8. Vanaf 14 juni 2012 loopt een door SNCU geïnitieerd onderzoek naar de onderneming van Prowerk. Bij brief van deze datum is Prowerk verzocht om schriftelijk afschriften aan te leveren van een selectie van de administratieve. bescheiden over de periode van 1 april 2010 tot en met december 2011, als bedoeld in artikel 4 lid 2 van Reglement 11. Nu Prowerk niet (tijdig) op deze brief reageerde, is zij bij brief van 10 juli 2012 aangemaand om de gevraagde bescheiden aan te leveren. Aangezien Prowerk (ook) niet op deze brief reageerde, heeft SNCU haar een schriftelijke ingebrekestelling gestuurd bij brief van 20 juli 2012,. waarbij Prowerk voor de laatste keer is verzocht om binnen drie dagen alle gevraagde stukken aan te leveren.
2.9. Uiteindelijk heeft SNCU verschillende stukken van Prowerk ontvangen. Zij heeft dit bij brief van 1 augustus 2012 aan Prowerk bevestigd. De overgelegde stukken zijn vervolgens door SNCU beoordeeld. Hierna heeft SNCU bij brief van 29 november 2012 aan Prowerk medegedeeld dat een gegrond vermoeden is vastgesteld van niet-naleving van de CAO’s door Prowerk. In deze brief is voorts aangegeven dat het externe onderzoeksbureau VRO op basis van deze vaststelling een afspraak met Prowerk zal maken, om een onderzoek ter plaatse te kunnen uitvoeren.
2.10. VRO heeft enkele malen geprobeerd om in contact te komen met Prowerk. Bij brief aan Prowerk van 12 december 2012 heeft VRO medegedeeld dat zij tot dat moment nog geen contact met Prowerk heeft kunnen krijgen. In deze brief is Prowerk verzocht om contact op te nemen met VRO, hetgeen Prowerk vervolgens heeft nagelaten. SNCU heeft daarop een schriftelijke aanmaning d.d. 15 maart 2013 aan Prowerk gestuurd, met het verzoek om binnen vijf dagen alsnog contact op te nemen met VRO en een controle ter plaatse te plannen. Daarbij is tevens aangegeven dat indien Prowerk verzuimt hieraan gehoor te geven, SNCU Prowerk in gebreke zal stellen, waarna Prowerk een forfaitaire schadevergoeding van € 100.000,- verschuldigd zal zijn. Omdat Prowerk niet op deze brief reageerde, heeft SNCU haar bij brief van 29 juli 2013 in gebreke gesteld. Hierop heeft Prowerk gereageerd bij brief van de heer Dekker van 30 juli 2013, waarin is medegedeeld dat de onderneming vanaf 1 januari 2012 niet meer actief is. Hierna is nog verdere correspondentie tussen partijen gevolgd.
2.11. Op 5 november 2013, derhalve na dagvaarding, heeft (alsnog) een controle ter plaatse door VRO plaatsgevonden. VRO heeft de voorlopige uitkomsten van deze controle bij brief van 9 januari 2014 in concept aan Prowerk verzonden, om Prowerk in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Een reactie van de zijde van Prowerk is echter uitgebleven, waarna de rapportage van VRO inhoudelijk ongewijzigd definitief is vastgesteld op 28 januari 2014.
VRO heeft de volgende overtredingen geconstateerd:
Geconstateerde immateriële overtredingen
(…)
Artikel 18 (artikel 24 NBBU) De werknemers zijn niet ingedeeld in een functiegroep.
Artikel 38 De werknemers worden niet schriftelijk geïnformeerd over het reserveren voor feestdagen dan wel het doorbetalen op feestdagen waarop wegens die feestdag niet gewerkt kan worden.
Geconstateerde materiële overtredingen
(…)
Artikel 19-22 (artikel 22 NBBU) De juistheid van de van toepassing zijnde beloning is niet vast te stellen doordat de functiegroep niet is aangegeven.
Indien de inlenersbeloning van toepassing is, wordt de werknemer niet ingedeeld in de bij de opdrachtgever van toepassing zijnde functiegroep.
Bij 7 van de in de steekproef betrokken werknemers voldoet het toegepaste loon niet aan de minimaal vastgestelde loonschalen.
Het rechts geldende loon is niet vast te stellen, derhalve is uitgegaan van de minimale loonschalen conform norm tabel of de inlenersbeloning en wordt een schadelast Pro Memorie opgenomen voor de artikelen 19 en 22.
Artikel 23 (artikel 22 NBB I-9 Loonsverhogingen zijn niet toegekend.
Artikel 40 (artikel 29 NBBU) Vastgesteld is dat de reserveringen voor vakantiebijslag, kort verzuim en buitengewoon verlof en feestdagen niet automatisch aan de werknemers worden uitbetaald conform CAO. De uitbetaling van de reservering is bij zes van de in de steekproef betrokken werknemers niet vast te stellen door het ontbreken van de loonstroken en de betaalbewijzen hiervan.
Artikel 43 (artikel 30 NBBU) Er vindt geen aantoonbare scholingsbesteding plaats voor de uitzendkrachten.
SFU De aangifte van het Sociaal Fonds Uitzendbranche is niet aantoonbaar voldaan.
Over de controleperiode van 01-04-2010 t/in 31-03-2012 is een materiële benadeling van de medewerkers van Prowerk B. V. vastgesteld van in totaal € 208.520,00.
Daarnaast is een materiële benadeling van de medewerkers van Prowerk B.V. vastgesteld op grond van niet naleving van artikel 19 en 22 CAO voor Uitzendkrachten. Deze materiële benadeling is niet uitgedrukt in een indicatieve schadelast. (..)”
2.12. SNCU heeft Prowerk bij brief van 24 april 2014 geïnformeerd over de bevindingen van VRO, conform de definitieve rapportage. Er is vastgesteld dat sprake is van diverse overtredingen van de CAO, waarbij de materiële benadeling van de (ex-)werknemers van Prowerk gedurende de relevante onderzoeksperiode is vastgesteld op € 208.520,-. Aan de hand van de overtredingen en de materiële benadeling heeft SNCU de forfaitaire schadevergoeding vastgesteld op € 5.000,-.
2.13. In dezelfde brief van 24 april 2014 heeft SNCU Prowerk verzocht om een vijftal verklaringen af te leggen, bij gebreke waarvan Prowerk de schadevergoeding van € 5.000,-verschuldigd zou worden. Prowerk heeft niet op deze brief meer gereageerd (en daarmee niet de gevraagde verklaringen afgelegd).
3. Het geschil
3.1. SNCU vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Prowerk veroordeelt tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal. Fonds voor de Uitzendbranche indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van verbeurte van een dwangsom van E 1.000,-voor iedere dag dat zij daarmee vanaf vier weken na betekening van dit vonnis in gebreken is;
II. Prowerk veroordeelt tot nabetaling aan de betrokken werknemers van een bedrag van € 208.520,-, zoals genoemd in de brief van 24 april 2014, ten blijke waarvan aan SNCU betaalbewijzen en specificaties dienen te worden overgelegd, zulks binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat Prowerk daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 209.000,-;
III. Prowerk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.000,- als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Prowerk veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten ad 1.775,00 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Prowerk veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. Prowerk voert verweer.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. SNCU legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
Prowerk heeft gedurende langere tijd volhard in het niet naleven van de betreffende CAO’s. Zij dient daarom te worden veroordeeld om deze CAO’s alsnog na te leven, gedurende de periodes dat de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO SFU algemeen verbindend zijn verklaard. Daarnaast dient Prowerk nog het bedrag aan materiële benadeling van haar (ex-)werknemers ad C 208.520,- te voldoen en dient zij een forfaitaire schadevergoeding van € 5.000,- en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.775,00 te voldoen.
4.2. Prowerk betwist de vorderingen van SNCU. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Omdat het na de oprichting van Prowerk medio 2009 niet lukte om goed commercieel personeel te vinden, is besloten om de activiteiten van Prowerk per begin 2012 te staken. Eind 2011 is de locatie in Hoogeveen om die reden gesloten. Er is nooit telefonisch contact vanuit SNCU met Prowerk geweest, waarbij men aangaf wat men verlangde. Reeds in 2012 heeft Prowerk een “systeemdump” aan SNCU verzonden. Prowerk was van mening dat zij daarmee aan al haar verplichtingen had voldaan. Later bleek dat SNCU ook nog een boekenonderzoek wilde doen. Daaraan heeft Prowerk ook meegewerkt. VRO heeft in dat verband een controle ter plaatse uitgevoerd. Prowerk is het overigens inhoudelijk niet eens met de bevindingen van VRO. Volgens VRO zou Prowerk niet volgens de geldende normen verlonen en zou niet te controleren zijn of het personeel goed is ingeschaald. Dit verbaast Prowerk, waartoe zij verwijst naar een verklaring die zij van SNA heeft verkregen. De afdracht aan Syntrus Achmea vond plaats in een waterdicht systeem, UB Plus, net zoals de afdracht aan A&O Services. De inschaling van werknemers is door KIWA en Belastingdienst gecontroleerd. Prowerk overlegt voorts een WKA-verklaring, waaruit volgt dat de loonbelasting door haar volledig werd voldaan. Voorts kan Prowerk aantonen dat vakantiegelden zijn uitgekeerd aan personen, waartoe zij nog nader onderzoek moet doen. Er werd binnen Prowerk volledig volgens de NEN-normen gewerkt.
4.3. De kantonrechter constateert dat er door Prowerk geen bezwaar is gemaakt tegen de eiswijziging van SNCU. Nu er ook geen redenen aanwezig zijn om de eiswijziging – in verband met de eisen van een goede procesorde – ambtshalve buiten beschouwing te laten, zal de kantonrechter recht doen op de gewijzigde eis.
4.4. De kantonrechter stelt vast dat Prowerk bij akte van 4 juli 2014 een set producties in het geding heeft gebracht, die kennelijk moet dienen als onderbouwing van hetgeen Prowerk in deze akte heeft aangevoerd. In de akte zelf worden de producties als zodanig slechts summierlijk toegelicht. Het is echter niet aan de kantonrechter om aan de hand van een analyse van de producties daaruit zelf een onderbouwing van het verweer te destilleren. Met een verweer dat is gevoerd in een bij conclusie of akte overgelegde productie zal slechts rekening moeten worden gehouden, indien uit de conclusie of akte, mede in verband met de eerdere gedingstukken, voldoende kenbaar is dat de betrokken partij de inhoud van die productie mede als verweer naar voren wil brengen en uit de productie voldoende duidelijk blijkt welk verweer aldus wordt gevoerd (zie HR. 17 oktober 2008, 1\1.1 2009, 474).
4.5. Voor zover Prowerk zich er bij vege van verweer op beroept dat zij haar onderneming begin 2012 heeft gestaakt, kan zulks haar niet baten voor zover het de positie van de werknemers betreft, nu de geconstateerde materiële benadeling van werknemers zich blijkens de stellingen van SNCU niet (mede) tot het jaar 2012 uitstrekt, maar op een periode daarvóór. Voorts overweegt de kantonrechter dat (louter) het bezit van een SNA-verklaring of een WKA-verklaring als zodanig nog niet betekent dat in het concrete geval de CAO’s ook zijn nageleefd. Ook een NEN-certificering geeft geen garantie dat de CAO’s in het concrete geval behoorlijk worden nageleefd. Dat is nu juist waar het in deze procedure om gaat. De omstandigheid dat de Belastingdienst heeft verklaard dat Prowerk het loon, voor zover het ziet op omzetbelasting, loonbelasting en sociale premies, correct heeft uitbetaald, ziet naar het oordeel van de kantonrechter niet op de vraag of er conform de CAO’s loon is betaald, zodat de verklaring van de Belastingdienst niet kan dienen als bewijs van het correct naleven van de CAO. Datzelfde geldt voor het hanteren door Prowerk van het genoemde UB Plus systeem. Het enkele gebruik van een dergelijk systeem betekent nog niet dat in een concreet geval de CAO correct wordt nageleefd door een onderneming.
4.6. De bevindingen die door VRO zijn vermeld in het door haar in opdracht van SNCU opgestelde rapport zijn door Prowerk inhoudelijk niet gemotiveerd betwist, noch wat betreft de vastgestelde onregelmatigheden in de naleving van de CAO’s, noch voor wat betreft (de hoogte van) de vastgestelde materiële benadeling van de (ex-)werknemers van Prowerk ten bedrage van € 208.520,-. De kantonrechter zal daarom uitgaan van de juistheid van deze vaststellingen van VRO. De vordering tot betaling van het materiële benadelingsbedrag is daarmee toewijsbaar. Ook de vordering tot het verstrekken door Prowerk van betalingsbewijzen en specificaties, behorende bij de betaling van voormeld betalingsbedrag kan worden toegewezen. De vordering van SNCU strekkende tot het uitspreken van een veroordeling – op straffe van verbeurte van een dwangsom – tot naleving van de CAO’s indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, zal worden afgewezen nu genoegzaam is komen vast te staan dat Prowerk haar onderneming inmiddels heeft gestaakt en SNCU haar vordering voor wat betreft het verleden onder II van haar petitum heeft geformuleerd.
4.7. Aan de veroordeling tot het verstrekken van betalingsbewijzen en specificaties als hiervoor bedoeld zullen dwangsommen worden verbonden voor het geval Prowerk niet aan deze veroordelingen voldoet binnen de in het dictum te melden termijn. Het totaal van de te verbeuren dwangsommen zal op na te melden wijze worden gemaximeerd. Aan de veroordeling tot betaling van voormelde geldsom ad € 208.520,- zal de kantonrechter geen dwangsom verbinden, omdat uit de brief waarnaar SNCU verwijst niet blijkt welke werknemers het betreft en hoeveel aan ieder van hen moet worden uitbetaald.
4.8. De door SNCU gevorderde forfaitaire schadevergoeding van € 5.000,- is als op het bij de CAO behorende, in dezen van toepassing zijnde, Reglement 11 gebaseerd en door Prowerk overigens ook niet gemotiveerd betwist toewijsbaar. Dit geldt ook voor de daarover gevorderde rente.
4.9. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden beoordeeld aan de hand van het in dezen toepasselijke rapport Voorwerk 11.
Toetsingsmaatstaf daarbij is of de gestelde werkzaamheden meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Gelet op de gebleken buitengerechtelijke werkzaamheden is in dezen naar het oordeel’ vaan de kantonrechter aan deze maatstaf voldaan, zodat gemelde vordering voor toewijzing gereed ligt. De hierover gevorderde ‘wettelijke rente zal eveneens \vorder’ toegewezen, nu SNCU onbetwist stelt dat de kosten voor dagvaarding zijn voldaan.
4.10. Prowerk zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van SNCU vastgesteld op € 94,80 aan dagvaardingskosten, € 896,00 aan vast recht en 1.050,00 (1,5 punt x € 700,00) aan salaris gemachtigde, tezamen € 2.040,80.
De beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt Prowerk om binnen vier weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot nabetaling aan de betrokken werknemers van een bedrag van € 208.520,-, zoals genoemd in de onder rov. 2.12. genoemde brief van VRO van 24 april 2014;
5.2. veroordeelt Prowerk om aan SNCU de bij die nabetaling behorende betaalbewijzen en specificaties te overleggen, zulks binnen vier weken na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat Prowerk daarmee in gebreke blijft, met een maximum van 20.000,-;
5.3. veroordeelt Prowerk tot betaling aan SNCU van een bedrag van € 5.000,- ten titel van forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
5.4. veroordeelt Prowerk tot betaling aan SNCU van een bedrag van € 1.775,- ten titel van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2013 tot de dag der algehele voldoening;
5.5. veroordeelt Prowerk in de proceskosten, aan de zijde van SNCU vastgesteld op € 2.040,80;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.