SFT ↔ PERSONENVERVOER PAYROLL SERVICES (PPS) B.V.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 2107352 CV EXPL 13-4877
vonnis d.d. 9 april 2014
inzake
de stichting
STICHTING SOCIAAL FONDS TAXI,
gevestigd te Culemborg,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W.M. Heijlaerts, advocaat,
tegen
de besloten vennootschap
PERSONENVERVOER PAYROLL SERVICES (PPS) B.V.,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.J.F. van Raak, advocaat.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met SFT en PPS.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 6 juni 2013 met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek;
d. de conclusie van dupliek met producties.
Hierna is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1. SFT- vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, PSS te veroordelen tot naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT, meer precies tot overlegging van de pensioenpremie correctienota d.d. 27 februari 2013, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat PPS in gebreke blijft, alsmede tot betaling van €. 11.253,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en een bedrag van € 1.073,91 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van PPS in de proceskosten.
2.2 PPS voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiseres in de proceskosten.
2.3 De volgende feiten zijn in rechte komen vast te staan.
– SFT is opgericht door partijen bij de CAO Sociaal Fonds Taxi en heeft (o.m.) ten doel het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de bedrijfstak vervoer van personen met personenauto’s, door met name toe te zien op de correcte naleving van de CAO Taxivervoer 2009 t/m/ 2013, waartoe zij controles verricht.
– PPS is een besloten vennootschap welke zich in het verleden richtte op het payrollen van personeel in het personenvervoer. Per 1 juli 2012 is PPS gestopt met de verloning in het personenvervoer. PPS voert thans geen activiteiten meer uit.
– PPS valt onder de werkingssfeer van de CAO Taxivervoer en de CAO Sociaal Fonds Taxi.
– In artikel 3, tweede lid van de CAO Sociaal Fonds Taxi is (samengevat weergegeven) de verplichting voor de werkgever opgenomen om, op de wijze als door SFT verzocht, aan te tonen dat hij de bepalingen van de CAO’s getrouwelijk naleeft. De bewijslast daarvoor berust bij de werkgever en dient te blijken uit een inzichtelijke en deugdelijke administratie (art. 3 CAO Sociaal Fonds Taxi, juncto art. 3, lid 1 onder sub b Statuten Stichting Sociaal Fonds Taxi, en art. 4B en 5 van het Reglement met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen in artikel 3, lid 1 onder b, van de statuten [door SFT ‘Controlereglement’ genoemd]).
– Artikel 7 van het Controlereglement bepaalt (samengevat weergegeven) dat de werkgever is gehouden desgevraagd aan SFT afschriften van administratieve bescheiden te overleggen.
– In artikel 8 van het Controlereglement is de werkwijze bij controle van de werkgever omschreven.
– Artikel 9, lid 2 van het Controlereglement luidt als volgt:
“Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens het SFT gedurende ten minste 14 dagen nalatig blijft de vanwege het SFT verzochte gegevens ( …) te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan het SFT een forfaitaire schadevergoeding te betalen. Het SFT kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.”
– Artikel 9B van het Controlereglement luidt (voor zover hier van belang):
“1. De forfaitaire schadevergoeding (S) genoemd in artikel 9, lid 2, wordt als volgt berekend:
S = A x W x € 1 waarin
A = de laatste voor de betrokken werkgever vastgestelde jaarlijkse premieafdracht SFT (werkgevers en werknemersdeel), ( …).
W = is het aantal weken dat de werkgever in gebreke blijft.”
– De premieafdracht SFT bedroeg voor PPS in 2008 € 5.626,58.
– Bij brief van 2 december 2010 heeft SFT aan PPS laten weten voornemens te zijn het bedrijf van PPS te bezoeken ten einde onderzoek te doen ter zake de naleving van de CAO-bepalingen. Daarbij heeft SFT aangegeven welke administratieve bescheiden zij wenste in te zien.
– Bij brief van 13 januari 2011 heeft SFT aan PPS laten weten een schriftelijk onderzoek na de naleving van de CAO-bepalingen te willen uitvoeren. Daarbij heeft SFT aangegeven welke administratieve bescheiden zij van PPS wenst te ontvangen.
– Bij brief van 2 februari 2011 heeft SFT een rappelbrief gezonden aan PPS en opnieuw verzocht de bij brief van 13 januari 2011 opgegeven gegevens te verstrekken;
– Bij brief van 14 februari 2011 heeft SFT een sommatie verzonden aan PPS onder gelijktijdige ingebrekestelling. PPS diende binnen 3 dagen alsnog de bij brief van 2 februari 2011 verzochte gegevens te verstrekken.
– Bij brief van 22 februari 2011 heeft SFT een sommatie verzonden aan PPS_ onder gelijktijdige ingebrekestelling. PPS diende binnen 14 dagen de bij brief van 13 januari 2011 verzochte gegevens te verstrekken. Daarbij heeft SFT aan PPS de forfaitaire schadevergoeding in het vooruitzicht gesteld, indien PPS niet aan de sommatie zou voldoen.
– Bij brief van 2 maart 2011 bevestigt SFT de ontvangst van een aantal van de opgevraagde gegevens, en verzoekt aansluitend om binnen een week nog ontbrekende gegevens toe te zenden. De ontbrekende gegevens zien (o.m.) op de opgave van de bij de werkgever in dienst zijnde personen, hun financiële gegevens, hun arbeidsovereenkomsten, urenlijsten, de registratie van verlof en feestdagencompensatie, de registratie van meer- en overuren en ziekteverzuim, hun pensioen gegevens, de pensioennota’s en pensioenafdrachten. SFT heeft afsluitend opgemerkt dat de aangezegde forfaitaire schadevergoeding blijft lopen zolang niet alle gegevens zijn verstrekt.
– Op 8 september 2011 heeft er een onderzoek ter plaatse bij PPS plaatsgevonden. Daarbij zijn een aantal overtredingen van de CAO geconstateerd. Deze betroffen de looninschaling, verloftoekenning, ziektegeld, feestdagencompensatie, de discrepantie tussen de uren- en de salarisadministratie, de inhouding pensioenpremie en de aanmelding van de werknemers bij het pensioenfonds. PPS heeft de overtredingen met terugwerkende kracht gecorrigeerd, waarover partijen in de periode maart 2012 – februari 2013 hebben gecorrespondeerd. Op het punt van de pensioenopgave heeft SFT het onderzoek niet voltooid.
– Bij e-mailbericht van 25 maart 2012 heeft SFT verzocht de tot dan toe niet overgelegde correctie pensioen premienota alsnog aan haar in te zenden en heeft zij de forfaitaire schadevergoeding vastgesteld op € 11.253,16, zijnde twee weken a € 5.626,28 per week, en aan PPS in rekening gebracht. PPS heeft de pensioenpremie notacorrectie d.d. 27 februari 2013 niet aan SFT toegezonden en de schadevergoeding niet betaald.
2.4 SFT legt aan haar vorderingen ten grondslag dat PPS op grond van de CAO-bepalingen en het door haar ingestelde onderzoek gehouden is de pensioenpremie notacorrectie die volgens de pensioenuitvoerder TKP op 27 februari 2013 aan PPS is toegezonden, in te zenden, en dat eveneens op grond van de CAO-bepalingen PPS de forfaitaire schadevergoeding dient te voldoen omdat PSS nalatig is gebleven de opgevraagde gegevens in te zenden.
2.5 PPS voert (samengevat weergegeven) als verweer aan dat zij aanvankelijk reeds bij brief van 10 november 2010 aan PPS heeft gemeld dat een onderzoek bij haar zinloos was en SFT het onderzoek diende te doen bij de inleners van PPS. Per e-mailbericht van 25 februari 2011 heeft PPS nagenoeg alle opgevraagde gegevens verstrekt en voor zover deze door haar niet waren verstrekt, kon SFT die gegevens terugvinden in de controles bij de inleners van PPS. Zodoende mocht PPS er van uit gaan dat SFT over alle benodigde gegevens beschikte, aldus PPS. Na het onderzoek van 8 september 2011 heeft PPS alle geconstateerde fouten hersteld. Doordat het pensioenfonds onjuiste facturen aan PPS heeft toegezonden, heeft PPS een herziene pensioenopgave gedaan, hetgeen leidde tot een correctienota van het pensioenfonds. Deze door SFT opgevraagde correctienota heeft zij evenwel, haar inspanningen daartoe ten spijt, niet van het pensioenfonds ontvangen en kan zij ook niet verstrekken. PPS is aldus niet in verzuim, zodat zij de opgelegde forfaitaire schadevergoeding niet verschuldigd is, aldus PPS.
2..6 Meer in het bijzonder voert PPS als verweer tegen de gevorderde schadevergoeding
het volgende aan:
– PPS heeft de gevraagde informatie verstrekt binnen de in de brief van 22 februari 2011 gestelde 14 dagen termijn. De nadien in de ogen van SFT ontbrekende informatie heeft SFT kunnen betrekken uit de onderzoeken bij de inleners van PPS.
– SFT heeft zelf onzorgvuldig gehandeld, nu zij fouten in berekeningen heeft gemaakt, zodat zij in redelijkheid geen aanspraak op schadevergoeding kan maken.
– SFT heeft het onderzoek onnodig lang laten duren; zij kwam steeds weer met nieuwe vragen. Deze nieuwe verzoeken kunnen niet onder de ingebrekestelling van 22 februari 2011 vallen.
– De omvang van de schadevergoeding is volstrekt onvoldoende door SFT onderbouwd. Nu PPS volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend, en alleen de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013 niet kan overleggen, terwijl dat haar niet kan worden toegerekend nu het pensioenfonds weigert hier medewerking te verlenen, rechtvaardigt dit niet de opgelegde en gevorderde schadevergoeding.
– Indien het verweer niet zou kunnen leiden tot afwijzing van de schadevergoeding, stelt PPS zich subsidiair op het standpunt dat de hoogte van de schadevergoeding buitensporig is en in strijd met de redelijkheid en billijkheid en verzoekt zij tot matiging tot nihil.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.7 Niet in geding is dat partijen een zodanige rechtsrelatie hebben dat SFT op grond van de CAO-bepalingen onderzoek bij PPS heeft kunnen doen en in dat verband gegevens heeft mogen opvragen bij PPS teneinde naleving van de CAO-bepalingen door PPS te controleren. Evenmin wordt de grondslag van de gevorderde forfaitaire schadevergoeding betwist alsmede die van het overleggen van de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013. Het verweer van PPS richt zich met name op de vraag of zij in gebreke is gebleven de gevraagde gegevens te verstrekken, en zo ja, of dit de gevorderde schadevergoeding rechtvaardigt.
2.8 Met SFT is de kantonrechter van oordeel dat PPS inderdaad in gebreke is gebleven tijdig is gevraagde gegevens te verstrekken. Daartoe wijst de kantonrechter op de correspondentie zoals door SFT overgelegd in de producties 4, 5, 6, 7, en 8, waarin PPS is aangemaand en gesommeerd de gegevens te verstrekken. Maar met name uit de brief van 2 maart 2011 (prod. 9.) blijkt dat PPS ook na verloop van de 14 dagen termijn genoemd in de brief van 22 februari 2011 nog steeds in gebreke is ten aanzien van een aantal gegevens. Dat het hier niet slechts om een ondergeschikte hoeveelheid gegevens gaat, blijkt uit de ruime opsomming zoals in die brief weergegeven. Het verweer van PPS dat SFT deze ontbrekende gegevens gemakkelijk zou kunnen afleiden uit controles bij de inleners van PPS, baat haar niet omdat de CAO-bepalingen nu eenmaal aan de werkgever, hier: PPS, de verplichting tot het verstrekken van gegevens oplegt. Door die gegevens niet te verstrekken, is PPS daarom in verzuim. Daarbij komt dat de stelling van SFT, dat voor een volledig beeld niet volstaan kan worden met gegevens die zij bij steekproef bij willekeurig gecontroleerde inleners van PPS heeft verkregen, door PPS niet is weerlegd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat SFT op goede gronden juist van PPS de opgevraagde gegevens heeft willen verkrijgen.
2.9 Voor wat betreft de periode van verzuim volgt de kantonrechter SFT in haar stelling dat eerst op 4 oktober 2012 de ontbrekende ziekteverzuimregistratie is overgelegd. In deze procedure is evenwel onvoldoende komen vast te staan dat PPS een verwijt kan worden gemaakt van het niet overleggen van de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft PPS met het overleggen van ter zake dienende correspondentie voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich heeft ingespannen om de pensioenpremie correctienota te ontvangen. De verzuimperiode loopt dus van 22 februari 2011 tot 4 oktober 2012.
2.10 Het voorgaande betekent dat de gevorderde forfaitaire schadevergoeding kan worden toegewezen. De omvang van het bedrag is naar het oordeel van de kantonrechter niet bovenmatig, noch onredelijk of in strijd met de redelijkheid of billijkheid. De daartoe door PPS aangedragen argumenten (hiervoor samengevat weergegeven onder r.o. 2.6) bieden onvoldoende tegenwicht tegen de hiervoor vastgestelde primaire verplichting van PPS om tijdig de gegevens aan te leveren. De kantonrechter is met PPS van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding de kenmerken heeft van een boetebeding, die door de rechter desverzocht kan worden gematigd, echter, door in de berekening de verzuimperiode terug te brengen tot 2 weken, terwijl het verzuim vele weken (82) heeft geduurd, is (verdere) matiging van de schadevergoeding, mede gelet op de terughoudende toetsing op dit punt, niet aan de orde.
2.11 Ten aanzien van vordering de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013 te overleggen, onder toewijzing van een dwangsom, overweegt de kantonrechter als volgt. In het petitum wordt expliciet verwezen naar de correctienota van 27 februari 2013, echter maakt SFT in haar conclusie van repliek onder randnummer 21 melding van het feit dat zij van de pensioenuitvoerder heeft vernomen dat de laatste correctienota’s op 24 juli 2013 aan PPS zijn verzonden, zij het dat deze door SFT nog niet van PPS zijn ontvangen. Hierdoor heeft SFT onvoldoende gemotiveerd onderbouwd waarom zijn nadrukkelijk de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013 wenst te ontvangen. Dit deel van de vordering moet daarom worden afgewezen, temeer niet onaannemelijk moet worden geacht (verwezen wordt naar de correspondentie van PPS aan de pensioenuitvoerder) dat PPS hierbij afhankelijk is van die pensioenuitvoerder. Afgezien van het overleggen van de pensioenpremie correctienota van 27 februari 2013, vordert SFT onder I. van het petitum ook naleving van de CAO Taxivervoer en de CAO SFT, eveneens op straffe van een dwangsom. Nu onbetwist is dat PPS haar bedrijfsactiviteiten per juli 2012 heeft beëindigd, heeft SFT onvoldoende onderbouwd gemotiveerd waarom thans zij een in rechte te respecteren belang heeft naleving van de CAO-bepalingen te vorderen. Derhalve wordt ook dit deel van de vordering afgewezen.
2.12 Ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wijst de kantonrechter af. Door PPS is in dit verband gewezen op het arrest van het hof Den Haag van 26 februari 2013, waarin het hof vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afwijst met de overweging dat de schadevergoeding op grond van de daar toepasselijke CAO wordt aangewend ter dekking van de kosten van eiseres in die procedure. Een gelijkluidende bepaling in de CAO’s die hier aan de orde zijn, heeft de kantonrechter niet kunnen vinden, maar in artikel 9b, derde lid van het controlereglement’, dat onlosmakelijk onderdeel uit maakt van de CAO Sociaal Fonds Taxi, is wel opgenomen dat de schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die het SFT maakt en dat de ter zake verkregen middelen worden toegevoegd aan de geldmiddelen van SFT, tot dekking van de kosten die het SFT moet maken als gevolg van haar toezichthoudende taak ten aanzien van de wijze waarop de CAO wordt nageleefd. Dit maakt dat, bij gebreke aan een nader onderbouwde grondslag, er geen plaatst is voor een afzonderlijke vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
2.13 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat PPS als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden. PPS wordt daarom in de proceskosten aan de zijde van SFT veroordeeld. De kantonrechter begroot deze kosten tot op heden als volgt:
dagvaarding € 94,45
griffierecht € 448,00
salaris gemachtigde € 600,00
totaal € 1.142,45
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1 veroordeelt PPS om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan SFT te betalen het bedrag van € 11.253,16, als forfaitaire schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2 veroordeelt PPS in de proceskosten aan de zijde van SFT en begroot deze kosten tot op heden op € 1.142,45;
3.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4 wijst de vordering voor het overige af;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Rouwen, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2014.