SFT ↔ XXX
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton — locatie Zaandam
Zaak/rolnr.: 595304 / CV EXPL 13-1856
datum uitspraak: 31 oktober 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de stichting Stichting Sociaal Fonds Taxi
te Culemborg
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in incident
hierna te noemen SFT
gemachtigde mr. M.W.M. Heijlaerts
tegen
XXX, h.o.d.n. MSA Koeriersdienst
te XXX
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in incident
hierna te noemen XXX
gemachtigde mr. R.P. Kuijper
De verdere procedure
Bij tussenvonnis van 8 augustus 2013 is de incidentele vordering van XXX tot niet-ontvankelijk verklaring afgewezen en is de zaak verwezen naar de rol van 5 september 2013 voor conclusie van repliek. SFT heeft vervolgens gerepliceerd, waarbij tevens de eis is gewijzigd. De wijziging betreft uitsluitend een correcte vermelding van de verwijzing onder het petitum naar de dagvaarding. XXX heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, geen conclusie van dupliek genomen. Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.
De verdere beoordeling
In aansluiting op hetgeen de kantonrechter in voornoemd tussenvonnis heeft overwogen met betrekking tot de taken en bevoegdheden van SFT op grond van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de toepasselijke CAO’s en het daarvan deel uitmakende reglement, overweegt de kantonrechter verder als volgt.
XXX heeft erkend dat hij niet tijdig alle informatie heeft overgelegd, benodigd voor de controle op de naleving van de CAO’s. Onweersproken is gebleven dat de door SFT opgevraagde stukken, als weergegeven onder punt 22 van de dagvaarding, niet (tijdig) zijn overgelegd door XXX. XXX heeft aangevoerd dat hij pas in een laat stadium op de hoogte was van het verzuim, maar hij heeft op de stelling van SFT dat de stukken in een eerder stadium – in maart 2011 – per aangetekende brief bij hem waren opgevraagd, niet meer gereageerd, zodat dit is komen vast te staan. Anders dan door XXX is aangevoerd, bestaat er geen verplichting om hem ook op zijn e-mailadres aan te schrijven.
Het voorgaande brengt met zich dat het eerste onderdeel van de vordering van SFT voor toewijzing gereed ligt. De kantonrechter zal niet overgaan tot matiging van de gevorderde dwangsom, mede omdat niet gebleken is dat XXX in het kader van deze procedure aanleiding heeft gezien om alsnog de gevraagde stukken over te leggen. De dwangsom, bedoeld als ‘stok achter de deur’, kan dan ook worden toegewezen.
Wel ziet de kantonrechter aanleiding om de dwangsom te maximeren.
SFT heeft uiteengezet welke overtredingen zijn geconstateerd, hetgeen XXX geheel onweersproken heeft gelaten, zodat deze zijn komen vast te staan. Het verdere verweer van XXX richt zich voornamelijk op de gevorderde forfaitaire schadevergoeding. XXX heeft aangevoerd dat hij over de periode 16 februari 2012 tot 19 juni 2012 ‘naar beste kunnen’ stukken heeft overgelegd en pas in november 2012 hoorde dat de stukken niet compleet waren, zodat over die periode geen forfaitaire schadevergoeding verschuldigd kan zijn. Wat daarvan ook zij, het ligt op de weg van XXX om te voldoen aan zijn verplichtingen krachtens de CAO’s. Welke stukken van de werkgever verlangd worden staat vermeld in artikel 5 en 7 van het reglement, alsook op de website. Dat SFT vervolgens ter controle van de naleving van die CAO’s nadere stukken bij hem opvraagt, ontslaat hem dan ook niet van zijn verplichting en verantwoordelijkheid om tijdig en compleet de stukken aan te leveren. Overigens heeft SFT aangegeven af te zien van de verbeurde forfaitaire schadevergoeding over de periode 19 juni 2012 tot en met 20 november 2012, zodat zijn verweer op dat punt faalt.
XXX heeft nog aangevoerd dat de forfaitaire schadevergoeding ex artikel 9 lid 2 van het reglement in feite een (zuiver punitief) boetebeding ex artikel 6:91 BW is, waarvoor de Wet CAO geen bevoegdheid biedt. In reactie hierop heeft SFT uitvoerig uiteengezet dat geen sprake is van een boetebeding, maar van een forfaitaire schadevergoeding ex artikel 3 lid 4 Wet AVV jo. artikel 17 Wet CAO. SET heeft daarbij tevens gewezen op de recente jurisprudentie van het Hof Den Bosch, waarin is geoordeeld dat de forfaitaire schadevergoeding dient te worden gekwalificeerd als een aanvullende schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 17 Wet CAO en niet als een boetebeding in de zin van artikel 6:91 BW. SFT heeft gesteld dat deze schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die zij maakt als gevolg van haar toezichthoudende taak. XXX heeft dit onweersproken gelaten, zodat zijn verweer faalt.
Verder heeft XXX nog aangevoerd dat artikel 17 Wet CAO veel te ruim en te vaag is geredigeerd en dat een inbreuk op het eigendomsrecht in de zin van de forfaitaire schadevergoeding gelet op de horizontale werking van art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM niet toelaatbaar is. Anders dan XXX heeft aangevoerd is van een buitenwettelijke sanctie niet gebleken. XXX heeft overigens deze stellingen niet nader onderbouwd, zodat hieraan voorbijgegaan wordt.
SFT heeft er voorts op gewezen dat sprake is van schade en dat zij niet behoeft aan te tonen dat die schade ook daadwerkelijk is geleden. Ook dit is door XXX onweersproken gelaten. Voor zover XXX nog een beroep op de redelijkheid en billijkheid heeft gedaan, miskent hij dat sprake is van een regeling neergelegd in een algemeen verbindend verklaarde CAO en niet van een regeling overeengekomen tussen twee contractspartijen.
Verder overweegt de kantonrechter dat niet is gebleken dat de gevorderde vergoeding exorbitant is in het onderhavige geval.
Al het voorgaande brengt de conclusie met zich dat de gevorderde forfaitaire schadevergoeding kan worden toegewezen. SFT heeft niets gesteld op grond waarvan over de schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd is, zodat dit wordt afgewezen.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen. In de kosten voor zover het ziet op de werkzaamheden van SFT is voorzien in de forfaitaire schadevergoeding. Dat er voor het overige werkzaamheden zijn verricht die niet kunnen worden aangemerkt als ter voorbereiding op de onderhavige procedure, is gesteld noch gebleken.
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, wordt XXX veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
– veroordeelt XXX tot:
- naleving van de CAO Sociaal Fonds Taxi en de CAO Taxivervoer en meer precies tot herstel van de gebreken zoals gespecificeerd onder punt 22 van de dagvaarding, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat XXX, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft totdat volledig aan de vordering is voldaan, een en ander tot een maximum van € 10.000,00;
- betaling aan SFT van € 32.850,00 als forfaitaire schadevergoeding;
– veroordeelt XXX in de proceskosten aan de zijde van SFT tot op heden begroot op:
Dagvaarding € 94,79
Vastrecht € 896,00
Salaris gemachtigde € 800,00;
– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries en is uitgesproken oe openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.