SNCU ↔ Dely Detacheringen BV
RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton ’s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 859098
Rolnummer : 12 – 1185
Uitspraak : 2 januari 2014
239
VONNIS
in de zaak van
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten
gevestigd te Barendrecht
eiseres
gemachtigde Mr. Drs. M.H.D. Vergouwen
tegen
Dely Detacheringen BV
gevestigd te Boxmeer
gedaagde.
Partijen zullen “SNCU” en “Dely” worden genoemd.
De verdere procedure
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van 18 juli 2013.
Bij dit vonnis is de zaak naar de rol verwezen om SNCU in de gelegenheid te stellen haar vordering op inzichtelijke wijze en voldoende gemotiveerd opnieuw te begroten met inachtneming van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen.
SNCU heeft vervolgens een akte genomen en daarbij haar vordering vermeerderd. Dely heeft hierop bij akte gereageerd.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
De verdere beoordeling
Vermeerdering van eis
SNCU heeft haar vordering vermeerderd, stellende, dat het oorspronkelijke rapport van Providius, waarop zij haar vordering had gebaseerd, op twee punten onjuist was. Er zou sprake zijn van een foutieve optelling van bedragen en de berekening van de materiele benadeling in periode 4 zou foutief zijn.
Dely heeft hiervan gezegd dat het voor haar ontoelaatbaar is, dat de vordering als gevolg van fouten van Providius naar boven wordt bijgesteld. Zij stelt dat Providius geen onafhankelijke instantie is.
De kantonrechter acht op zichzelf de vermeerdering van de vordering in dit stadium van de procedure toelaatbaar. Ingevolge artikel 130 Rv. kan de eisende partij, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de els vermeerderen, tenzij sprake zou zijn van strijd met de eisen van een goede procesorde. Dit is niet gesteld of gebleken.
Overigens wil dit nog niet zeggen, dat de vermeerderde vordering toewijsbaar is.
De kantonrechter merkt vooraf op, dat het op zijn zachtst gezegd curieus is, dat SNCU haar bij dagvaarding van 25 oktober 2012 geformuleerde vordering baseert op een rapport van 15 mei 2009 en dat zij pas na het tussenvonnis van 18 jun 2013 stelt, dat daarin tel- en rekenfouten zitten, zodanig dat de vordering wordt verhoogd van € 54.720,00 naar € 91.502,00.
De door SNCU bij akte na het tussenvonnis geconstateerde optelfout in haar eigen vordering is voor de kantonrechter traceerbaar. Een correcte optelling van de onderscheiden posten van bet rapport van 19 april 2009 (productie 8, inleidende dagvaarding) leidt inderdaad tot een bedrag van E 66.644,00 en niet tot bet in het rapport genoemde bedrag van € 54.720,00.
SNCU heeft verder gesteld dat de materiele benadeling in periode 4 onjuist is berekend.
Deze zou tot een bedrag van 24.858,00 te laag zijn vastgesteld.
Van dit laatste bedrag heeft SNCU niet meer gesteld, dan dat de berekening onjuist is. Ook het nadere rapport van Providius van 29 augustus 2013 geeft niet de nodige toelichting.
Dit leidt de kantonrechter tot het oordeel, dat het nader gevorderde bedrag van € 24.858,00 niet toewijsbaar is bij gebreke van een voldoende onderbouwing.
Bij zijn verdere beoordeling zal de kantonrechter uitgaan van een vordering van SNCU van € 66.644,00.
Correcties, geslaagde verweren van Defy
Bij het tussenvonnis van 18 juli 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld, dat het verweer van Dely op enkele punten doel treft. Deze onderdelen van het verweer van Dely hadden betrekking op de doorbetaling van feestdagen en de compensatie van ziekte- en wachtdagen.
Bij haar akte na het tussenvonnis heeft SNCU dit oordeel van de kantonrechter bestreden onder verwijzing naar de bewijslastverdeling zoals die is verwoord in artikel 4 van reglement I behorend bij de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Deze bepaling is door de kantonrechter aangetroffen op de zevende ongenummerde bladzijde van productie 2 bij de dagvaarding en niet op pagina 13 van deze productie, zoals SNCU in haar akte na het tussenvonnis zegt.
Deze bepaling verwijst naar een “nader daartoe door de CNCU op te stellen reglement”, waarin is vermeld op welke wijze een werkgever heeft aan te tonen dat hij de bepalingen van de cao naleeft. SNCU heeft bij akte na tussenvonnis gesteld dat dit reglement zou zijn overgelegd op bladzijden 14 en volgende van productie 2 bij dagvaarding. Dit reglement heeft de kantonrechter noch op de genoemde bladzijden van de productie 2, noch elders kunnen aantreffen.
SNCU heeft bij akte na tussenvonnis gesteld dat een gemotiveerde betwisting van Dely middels een enkel voorbeeld van een werknemer, waarvan doorbetaling wel zou hebben plaatsgevonden, de door Providius geconstateerde overtredingen in de steekproef onverlet laat.
Deze stelling kan de kantonrechter niet volgen.
In een procedure als deze dient voor Dely de mogelijkheid open te staan de bevindingen van het door SNCU ingeschakelde bureau Providius en daarmee de hoogte van de vordering van SNCU ter discussie te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dely dit op een aantal punten met succes gedaan. Dat een werkgever aan SNCU, althans aan het door SNCU ingeschakelde onderzoeksbureau, de gegevens ter beschikking moet stellen waarover zij beschikt is niet onjuist en niet onredelijk. Dit ontslaat SNCU niet van de verplichting haar vordering in een geding als dit behoorlijk te onderbouwen evenals haar verweer tegen de stellingen van Dely.
De kantonrechter handhaaft derhalve hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 18 juli 2013.
SNCU heeft bij akte na het tussenvonnis onder verwijzing naar berekeningen van Providius de door de kantonrechter bij het tussenvonnis gevraagde correctiebedragen opgegeven. Deze zijn als zodanig niet door Dely betwist.
Dit betekent, dat de materiele benadeling als volgt moet worden berekend:
– vordering SNCU € 66.644,00
– correctie doorbetaling feestdagen € 13.729,00 –
– correctie compensatie ziekte — en wachtdag € 15.415,00 –
saldo € 37.500,00.
Tot dit bedrag zijn de onderdelen I en IIII van de vordering van SNCU toewijsbaar.
De in de formulering van deze vordering opgenomen termijn van vier weken na betekening van dit vonnis zal de kantonrechter stellen op drie maanden. De kantonrechter kan zich voorstellen dat gezien het tijdsverloop Dely enige tijd nodig heeft om te achterhalen welke bedragen zij aan wie moet restitueren.
Forfaitaire schadevergoeding
SNCU heeft bij inleidende dagvaarding tevens de veroordeling van Dely gevorderd om aan haar een forfaitaire schadevergoeding te betalen van € 45.675,00.
Ter onderbouwing van dit onderdeel van haar vordering heeft SNCU gesteld, dat een forfaitaire schadevergoeding verschuldigd is indien de werkgever na ingebrekestelling door of namens SNCU volhardt in het niet naleven van de cao. Dit zou geregeld zijn in artikel 6 van het reglement (II), “zoals opgenomen op de pagina’s 14 tot en met 17 van productie 2”. Zoals hiervoor vastgesteld ontbreekt dit reglement. De tekst van het artikel 6 is wel weergegeven in een van de stukken die deel uitmaken van productie 3 bij de dagvaarding. In dit licht en omdat Dely op dit punt geen verweer heeft gevoerd is de kantonrechter van oordeel, dat Dely een forfaitaire schadevergoeding verschuldigd is.
Omtrent de hoogte van het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding heeft SNCU bij dagvaarding gesteld, dat het bestuur van SNCU op dit punt een beleid heeft vastgesteld dat is vastgelegd in een tweetal notities die als productie 3 bij dagvaarding zijn overgelegd. Hieruit blijkt, dat de minimum forfaitaire schadevergoeding is vastgesteld op € 5000,00 en het maximum op € 100.000,00. Verder dient bij de vaststelling van het bedrag van de schadevergoeding rekening gehouden te worden met de omvang van de onderneming, de duur van de overtredingen en de aard van de overtredingen. Verder blijkt uit als productie 3 overgelegde stukken dat de hoogte van forfaitaire schadevergoeding dient ter dekking van de kosten van SNCU.
Bij brief van SNCU aan Dely van 8 juli 2011 (productie 9 bij dagvaarding) zegt SNCU dat het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding is vastgesteld op € 45.675,00 en dat bij de vaststelling van de hoogte daarvan rekening is gehouden met de aard, de omvang en de duur van de niet naleving alsmede met de loonsom van de onderneming van Dely.
De kantonrechter is van oordeel dat hiermee de hoogte van het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd. Dat Dely niet heeft meegewerkt bij het onderzoek is niet gesteld, noch gebleken. Het voor dat geval vastgestelde standaard bedrag van € 100.000,00 is dus niet van toepassing. SNCU had in dit geval moeten stellen hoe de beleiduitgangspunten bij de vaststelling van de hoogte van de forfaitaire schadevergoeding hebben geleid tot het bedrag van € 45.675,00. SNCU heeft hierover in geen van de processtukken, noch in de bijlagen daarbij, enige duidelijkheid of informatie gegeven. De kantonrechter zal derhalve het bedrag van de forfaitaire schadevergoeding vaststellen op het minimum bedrag van € 5000,00.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende gebleken van buitengerechtelijke inspanningen van de raadsman van SNCU om een vergoeding daarvan te rechtvaardigen. Dit onderdeel van de vordering van SNCU is toewijsbaar.
Omdat beide partijen gedeeltelijk gelijk en gedeeltelijk ongelijk krijgen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Dely tot naleving van de Cao voor de Uitzendkrachten en de Cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche;
veroordeelt Dely tot nabetaling aan de betrokken werknemers van een bedrag van € 37.500,00 binnen drie maanden na betekening van dit vonnis;
veroordeelt Dely indien het bedrag van € 37.500,00 niet binnen de termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis is nabetaald dit bedrag aan SNCU te voldoen als aanvullende forfaitaire schadevergoeding;
veroordeelt Dely om als forfaitaire schadevergoeding aan SNCU een bedrag te betalen van € 5000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 oktober 2012 tot aan de betaling;
veroordeelt Dely om aan SNCU een bedrag te betalen van € 1785,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
compenseert de proceskosten zodanig dat beide partijen de eigen kosten dragen; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst bet meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door Mr. J.P.M. van der Ham en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.