SNCU ↔ La Confiance
RECHTBANK DEN HAAG
Team Kanton Leiden/Gouda
Locatie Gouda
Datum: 23 januari 2014
w\Zaaknummer 2434886 CV EXPL 13-3040
C/PF
VONNIS in de zaak:
de Stichting Stichting CAO voor uitzendkrachten,
statutair gevestigd te Barendrecht,
eisende partij,
gemachtigde mr. drs. M.H.D. Vergouwen;
tegen
XXX, h.o.d.n. La Confiance,
wonende te,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
– de dagvaarding met producties;
– de conclusie van antwoord;
– de aanvullende producties aan zijde van eisende partij;
– de aantekeningen van de comparitie van 28 november 2013.
Partijen worden aangeduid als “SNCU” en “XXX”.
2. Overwegingen
2.1 SNCU vordert om XXX te veroordelen:
a. tot naleving van de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche indien en voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee vanaf twee weken na betekening van het vonnis in gebreke is;
b. tot nabetaling van het bedrag van € 7.611,00 aan de werknemers die bij haar in dienst zijn geweest gedurende de periodes dat de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds algemeen verbindend zijn verklaard en tot overlegging aan SNCU van (salaris)specificaties en betaalbewijzen waaruit blijkt dat zij aan deze veroordeling heeft voldaan, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft vanaf twee weken na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 8.000,00;
c. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen de somma van € 5.000,00 als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding;
d. in de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.090,34 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding;
e. in de kosten van de procedure.
2.2. SNCU legt, samengevat, aan haar vordering ten grondslag dat zij onder meer tot taak heeft om toe te zien op een correcte naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, hierna te noemen de CAO’s. Het bedrijf van XXX valt onder de werking van deze CAO’s. Hij heeft een onderneming die werknemers ter beschikking stelt aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten. Sinds 26 mei 2011 loopt naar de onderneming van XXX een onderzoek. SNCU heeft XXX verzocht tot het schriftelijk aanleveren van afschriften van een selectie van administratieve bescheiden. Deze stukken zijn beoordeeld en naar aanleiding daarvan is aan XXX meegedeeld dat-een-gegrond vermoeden is vastgesteld van niet naleving van de – CAO. Een extern onderzoeksbureau heeft vervolgens een controle ter plaatse uitgevoerd. Uit de definitieve rapportage blijkt dat XXX de betreffende CAO’s niet (voldoende) na heeft geleefd. De materiële benadeling van de werknemers over de onderzoeksperiode is vastgesteld op € 7.611,00. Aan de hand van de overtredingen en de materiële benadeling is een forfaitaire schadevergoeding vastgesteld op € 5.000,00 conform artikel 6 reglement Il van de CAO, indien XXX niet de aan hem gevraagde verklaringen zou afgeven. XXX heeft op de door SNCU verstuurde brieven niet gereageerd, waarop SNCU aanspraak heeft gemaakt op de schadevergoeding. Nadien heeft XXX telefonisch aan SNCU meegedeeld dat hij geen uitzendbureau is, omdat hij door de belastingdienst in een andere sector is ingedeeld. SNCU heeft hem bericht dat dit echter niets zegt over de werkingssfeer van de CAO’s. De gemachtigde van SNCU heeft dit later nog eens herhaald en gewezen op de resultaten van het onafhankelijke onderzoeksbureau. Uit het rapport vloeide voort dat XXX een uitzendonderneming dreef. De gemachtigde heeft XXX diverse malen gesommeerd tot betaling van de schadevergoeding en afgifte van de gevraagde verklaringen, echter zonder resultaat. Wel heeft de gemachtigde van SNCU nog telefonisch contact gehad met de boekhouder van XXX. De boekhouder heeft naar aanleiding daarvan ook nog stukken toegezonden. Na controle heeft de gemachtigde van SNCU aan XXX bericht dat de belangrijkste stukken – verklaringen van twee bedrijven die aangaven dat sprake is van aanneming van werk, waarbij XXX het volledig toezicht op dat werk heeft gehouden – dateren uit het jaar 2013, terwijl de onderzoeksperiode zag op de periode van 26 juni 2009 tot en met 27 maart 2011. De verklaringen konden daarom niet dienen als bewijs van de stelling van XXX. Andere stukken zijn intern tegenstrijdig dan wel onbetrouwbaar. XXX kon door de overgelegde arbeidsovereenkomsten niet aantonen dar de CAO’s niet van toepassing waren. SNCU handhaafde daarom haar mening dat XXX onder de werkingssfeer van de CAO’s viel, welke CAO’s in de controleperiode algemeen verbindend waren verklaard. XXX heeft aan verdere sommaties geen gevolg gegeven. SNCU maakt aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente en op grond van de wet tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
2.3 XXX heeft het navolgende als verweer aangevoerd. Hij heeft diverse bewijsstukken naar SNCU verzonden, waaruit blijkt dat hij geen uitzendbureau heeft. XXX biedt ondernemers en organisaties de mogelijkheid om een vaste prijs af te spreken, zodat de opdrachtgever precies weet wat hij maximaal moet betalen. Registratie van de uren vindt plaats, omdat als het te betalen bedrag op basis van uren lager uitvalt dan de overeengekomen aanneemsom, de opdrachtgever het lagere bedrag betaalt. Een werkgever heeft de keuze om te bepalen welke cao van toepassing is, indien meerdere bedrijfsactiviteiten plaatsvinden en niet is te bepalen of de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak onder deze cao vallen.
XXX is van oordeel dat de schadevergoeding buitenproportioneel is.
2.4 De kantonrechter oordeelt als volgt.
2.5 De kantonrechter begrijpt het verweer van XXX als een betwisting dat hij onder de werkingssfeer van de CAO’s valt. In dat kader is van belang artikel 2 van de CAO voor Uitzendkrachten. Dat bepaalt in lid 1:
“De CAO is van toepassing op de uitzendovereenkomsten tussen uitzendkrachten en een uitzendonderneming. indien en voor zover de omvang van de uitzendloonsom ten minste 50 procent van het totale premieplichtig loon op jaarbasis van die uitzendonderneming bedraagt, behoudens dispensatie op grond van artikel 4 van de CAO.”Lid 3 bepaalt:
“De CAO is-niet van toepassing op de uitzendonderneming die Tak onder de werkingssfeeromschrijving van een andere bedrijfstak-CAO, tenzij die uitzendonderneming voldoet aan de in lid 4 genoemde cumulatieve vereisten.”
Volgens artikel 1 van de CAO wordt onder uitzendkracht verstaan:
“de natuurlijke persoon die met de uitzendonderneming een uitzendovereenkomst aangaat.”
Onder uitzendonderneming wordt verstaan:
“de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitzendkrachten ter beschikking stelt van (uitzendt naar) opdrachtgevers.”
En onder uitzendovereenkomst wordt verstaan:
“de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:690 BW, waarbij de ene partij als werknemer door de andere partij als werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van die werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan die werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde”.
2.6 Voor zover XXX heeft willen stellen dat hij geen uitzendovereenkomsten met zijn werknemers heeft gesloten, omdat hij geen werkzaamheden laat verrichten onder toezicht en leiding van de derde (maar onder zijn toezicht), oordeelt de kantonrechter het navolgende.SNCU heeft in dit verband gewezen op het rapport van het onafhankelijk onderzoeksbureau en door haar overgelegde producties. Uit het rapport volgt dat in de onderzoeksperiode is vastgesteld dat XXX arbeidskrachten aan derden ter beschikking stelt en dat in arbeidsovereenkomsten van XXX met zijn werknemers met regelmaat de CAO voor uitzendkrachten van toepassing wordt verklaard. XXX heeft ook op de lonen reserveringen aangehouden overeenkomstig de gebruiken en de percentages die gelden voor deze CAO. Op de loonstrookjes wordt ook verwezen naar uitzendfases conform de CAO. Aan opdrachtgevers wordt gedeclareerd op uurbasis. De uren worden bijgehouden op wekelijkse werkbriefjes.
XXX heeft gesteld dat zijn vorige boekhouder fouten heeft gemaakt in de administratie. In 2011 heeft zijn huidige boekhouder dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 hersteld. Hij werkt op basis van aanneming van werk. Dat blijkt ook uit de door hem overgelegde verklaringen. Zijn medewerkers werken in de agrarische sector. Daar is een andere CAO op van toepassing.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft SNCU met het bovenstaande voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden van XXX vallen onder de CAO’s. XXX heeft zijn verweer onvoldoende concreet onderbouwd. In feite heeft hij slechts twee verklaringen overgelegd van opdrachtgevers die er op wijzen dat mogelijk geen sprake is van een uitzendovereenkomst omdat de werkzaamheden niet onder hun toezicht zouden zijn verricht. Onduidelijk is op welke opdrachten en op welke periode deze verklaringen betrekking, hebben en welke loonsom hiermee gemoeid is. XXX heeft ook niet onderbouwd op welke wijze hij toezicht hield op de uitvoering van de werkzaamheden bij derden. Gelet op zijn verklaring dat zijn vorige boekhouder fouten heeft gemaakt, is aannemelijk dat zijn oorspronkelijke handelwijze ten aanzien van de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten eerst in de loop van 2011 (mogelijk) is veranderd. De kantonrechter verwerpt daarom het verweer van XXX dat in de onderzoeksperiode XXX niet als uitzendbureau werkzaam is geweest. Volledigheidshalve merkt de kantonrechter nog op, zoals SNCU ook heeft aangevoerd, dat voor het antwoord op de vraag of XXX uitzendovereenkomsten sluit niet doorslaggevend is of XXX al dan niet met derden een maximumprijs heeft afgesproken, maar of de werkzaamheden al dan niet onder toezicht en leiding van de derden geschieden.
2.7 Voor zover XXX een beroep heeft willen doen op artikel 2 lid 3 van de CAO verwerpt de kantonrechter dit verweer eveneens. SNCU heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten van XXX niet vallen onder de werkingssfeer van de cao voor Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen. XXX heeft dit niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd weersproken. SNCU heeft daar bovendien nog aan toegevoegd dat deze cao voor de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten gedurende de eerste 26 weken verwijst naar de CAO voor uitzendkrachten. Ook dit heeft XXX onvoldoende betwist. Verder is niet gesteld of gebleken dat de onderneming van XXX onder een andere bedrijfstak-CAO zou vallen, zodat het er voor moet worden gehouden dat de uitzondering van artikel 2 lid 3 zich hier niet voordoet.
2.8 XXX heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken dat het materiële nadeel dat zijn werknemers in de onderzoeksperiode hebben ondervonden kan worden gesteld op € 7.611,00. Het vorenstaande betekent dat de vordering van SNCU als hiervoor weergegeven onder 2.1 sub b toewijsbaar is, met dien verstande dat de kantonrechter de termijn van veertien dagen waarbinnen XXX aan een en ander zal moeten voldoen in redelijkheid zal stellen op twee maanden.
2.9 De vordering onder 2.1 sub a zal de kantonrechter afwijzen. SNCU heeft haar stellingen voor een belangrijk deel gebaseerd op het rapport van het onafhankelijk onderzoeksbureau. XXX heeft gesteld dat hij na de onderzoeksperiode en na wisseling van zijn boekhouder zijn handelwijze heeft gewijzigd. SNCU heeft dit onvoldoende kunnen weerspreken. Dit betekent dat onvoldoende vaststaat of XXX ook na de onderzoeksperiode nog valt onder de werkingssfeer van de CAO’s. Daarom is er thans onvoldoende aanleiding om XXX te veroordelen tot naleving van de CAO’s op straffe van een dwangsom.
2.10 Ten aanzien van het verweer van XXX dat de gevorderde schadevergoeding
buitenproportioneel is, oordeelt de kantonrechter als volgt.
SNCU heeft in de dagvaarding gesteld dat de schadevergoeding forfaitair is en is gebaseerd op artikel 6 van het reglement II van de Sociaal Fonds CAO. Deze CAO is algemeen verbindend verklaard. XXX heeft onvolledige gegevens verstrekt en is daarom gehouden de schadevergoeding te betalen. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding heeft het bestuur van SNCU een beleid vastgesteld, dat vastgelegd is in een tweetal notities. De gevorderde schadevergoeding is conform dit beleid vastgesteld.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat in de door SNCU overgelegde CAO is opgenomen dat de werkgever na ingebrekestelling verplicht is de door het bestuur van SNCU te bepalen schadevergoeding te betalen. Bij het bepalen van de schadevergoeding wordt volgens de CAO in ieder geval rekening gehouden met de aard, de omvang en de duur van de niet naleving, alsmede met de loonsom van de betrokken werkgever. De schadevergoeding dient ter dekking van de kosten die SNCU maakt (als gevolg van haar toezichthoudende taak ten aanzien van de wijze waarop de CAO’s worden nageleefd). In de overgelegde notitie heeft het bestuur beleid vastgesteld voor een gestaffelde forfaitaire schadevergoeding methodiek. waarbij rekening is gehouden met de hierboven genoemde elementen. De minimum forfaitaire schadevergoeding is vastgesteld op € 5.000,00 en het maximum op € 100.000,00. Een en ander betekent dat de gevorderde schadevergoeding in het geval van XXX in overeenstemming is met de CAO en het daarop gebaseerde beleid van het bestuur van SNCU. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft XXX onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat in zijn geval desalniettemin de gevorderde schadevergoeding dient te worden gematigd. De schadevergoeding is daarom toewijsbaar.
2.10 XXX heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde
buitengerechtelijke incassokosten, zodat deze eveneens zullen worden toegewezen.
2.11 XXX zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in
de proceskosten.
3. Beslissing
De kantonrechter:
1. veroordeelt XXX tot nabetaling van het bedrag van € 7.611,00 aan de
werknemers die bij haar in dienst zijn geweest gedurende de periodes dat de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds algemeen verbindend zijn verklaard en tot overlegging aan de SNCU van (salaris)specificaties en betaalwijzen waaruit blijkt dat zij aan deze veroordeling heeft voldaan, op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft vanaf 2 maanden na betekening van dit vonnis;
2. veroordeelt XXX om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SNCU te voldoen de somma van € 5.000,00 als schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2013 tot de dag der algehele vergoeding;
3. veroordeelt XXX in de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1090,34
inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 september
2013 tot aan de dag der algehele vergoeding;
4. veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak
aan de zijde van eisende partij begroot op € 1579,71, waaronder begrepen een bedrag van
€ 600,00 als het aan de gemachtigde van eisende partij toekomende salaris, onverminderd de
eventueel over de verschotten verschuldigde btw;
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2014.